Standaard Peter Vantyghem | "Pieker niet over wat eerst was. Ruik nu aan de bloemen. |
7 september 2024 |
Als twintiger wist Herman van Veen niet wat hij moest worden. Gelukkig gebeurde het gewoon. En kijk, zestig jaar later staat hij nog altijd op het podium. “Ik heb niet veel fantasie, maar ik kan spelen met mijn herinneringen.”
Hoeveel tientallen tournees hij in Vlaanderen gedaan heeft, weet hij zelf niet meer, maar de motivatie zingt Herman van Veen (79) telkens weer uit: “Als liefde zoveel jaar kan duren/ dan moet het echt wel liefde zijn.” En al gaat dat lied van Brel over de klippen die elk huwelijk moet omzeilen, het geldt evengoed voor zijn relatie met Antwerpen, Brugge, Gent, Hasselt en zoveel andere steden. Van Veen is hier thuis, net als in Nederland, Frankrijk en Duitsland. We zitten in de ruime keuken van zijn oude woonboerderij in Soest, met koffie en speculaas. Hij kocht het pand eind jaren 80 en woont hier met Gaëtane Bouchez, zijn Waalse vrouw. Hij deelt de vijftien hectare natuurschoon met paarden, reeën en buizerds. Hier herstelt hij van een hernia. “Van het ene moment op het andere zat ik muurvast. Daar raak ik nu stilaan uit. Ik voel opnieuw kracht en energie, en mijn adem heb ik beter onder controle dan jaren geleden. Ik voel zelfs een zekere euforie, maar het is niet iets wat je met grote stappen doet.” Grote stappen zet hij ook niet meer op het podium. In het Muziektheater in Eindhoven speelde hij gisteren nog voor een volle zaal. Zijn muziek klonk ingetogen en subtiel, zonder het cabareteske pathos dat hij vroeger graag etaleerde, en de woorden kregen alle ruimte. “Daar geniet ik geweldig van”, zegt hij. “Doorcomponeren, uitpuren. Toen ik 25 was, gebeurde het dat ik maar om halfacht in de schouwburg aankwam, en daarvoor nog uitgebreid had gegeten. Dat is nu ondenkbaar. Ik ben al vanaf 14 uur in de zaal bezig met stemming, afstand, licht, akoestiek. Zorgvuldiger dan ooit. Omdat het ertoe doet.” Het ijs over Behalve met zijn vaste gitariste Edith Leerkes en violiste Jannemien Cnossen werkt hij nu vaak met jonge stagiairs, jongens en meisjes die meezingen en -dansen. “Voor hen is alles nieuw. Zij denken nog veel na, in plaats van te werken vanuit een zintuiglijke ervaring. Ze komen uit het klaslokaal, dat vraagt tijd. Maar ik leer evenveel van hen als zij van mij. Hun onbevangenheid voelen, dat is een voorrecht.” Heeft hij geen heimwee naar zijn jeugdige dagen? “Echt niet! Het is een rijkdom om aan dingen van vroeger te denken, maar op geen enkele manier verlang ik ernaar om opnieuw jong te zijn.” “In 1964 kon je ons al huren voor feesten en partijen, onder het motto: u vraagt, wij spelen”, herinnerde hij zich onlangs verwonderd op zijn Facebookpagina. Het begon toevallig, vertelt hij. “Als jonge twintiger dacht ik dat ik het leven aankon, maar dat was niet zo. Ik was één en al twijfel. Zou ik zanger worden? Violist, onderwijzer? Ik werd overrompeld en wist niet wat ik wilde. Ik dacht: het ijs houdt mij wel, maar dat hangt ook af van hoe snel je de sloot oversteekt. (lacht)” De vraag om “iets te doen” op een feest kwam uit de lucht vallen. “Erik van der Wurff, Laurens van Rooyen en ik hebben toen een uurtje vrolijke chaos uit onze bagage van het conservatorium geschud. Er was geen enkele verwachting, ik hoefde Händel niet te zingen, alles gebeurde zonder partituur. Daar werd ik zo ongelooflijk gelukkig van dat ik na vijf minuten al wist: dit is het. We speelden waar ze ons maar vroegen, zelfs in kerken en etalages. Ik hoefde niet te kiezen, het gebeurde gewoon.” Op het conservatorium hoorde hij in de lessen muziekgeschiedenis over commedia dell’arte, volks, grappig improvisatietheater dat in de 16de eeuw taboes in metaforen verpakte om aan de censuur te ontsnappen. “Wij zagen daarin een voorbeeld van hoe je eigenzinnigheid toch kon vormgeven in het systeem waarin je meedraaide. Ik was geboeid door mensen als (de Franse middeleeuwse dichter, red.) François Villon en de trouvères, minnezangers die in de 13de eeuw als lyrische journalisten van stad naar stad gingen om te vertellen en te zingen. En later natuurlijk door Bob Dylan.” Stikkiedikkie In 1966 richtte hij met enkele vrienden, zoals dirigent Ton Koopman en gitarist Harry Sacksioni, een ‘vrije onderneming in de kunsten’ op. “We wilden onze output niet laten bepalen door de cultuurindustrie en alles zelf beslissen.” De naam, Harlekijn Holland, verwijst naar de nar in ruitjespak die in de commedia dell’artezijn gezicht achter een masker verbergt en het irrationele in de mens symboliseert. Een van Van Veens eerste liederen, ‘Het Harlekijnlied’ vatte de filosofie helemaal: “Flubblregabba stobblegabba flibblrigabba/ stikkiedikkiedropdropstabbagabba flubblragabba stubdragabba flibbrerigabba.” De wonde gaapt en doet nog pijn: Laurens ‘Lou’ van Rooyen overleed in maart van dit jaar. Hij was een gevierde pianist en filmcomponist, en een trouwe vriend van Van Veen. “Ik zat op de begrafenis naast Rob Chrispijn (tekstschrijver, fotograaf en producer van Van Veen, red.), en we trokken dat niet. Rob belde de dag erna om te vragen wat ik ervan vond. Tja, wat moet je ervan vinden? ‘Wij moeten dat nog zo lang mogelijk proberen uit te stellen’, zei hij.” Begin dit jaar speelde Van Veen zijn zeshonderdste voorstelling in Theater Carré in Amsterdam – een record. Daar haalde hij Van Rooyen op het podium. “Ik wilde hem vieren en de mensen laten zien dat niets op zichzelf staat. ‘Meer van dat’, fluisterde hij, maar het was de laatste keer dat ik hem zag. Lou was de jongen die altijd zat te wachten toen ik vioolles had van juffrouw Doornekamp. We raakten aan de praat en werden vrienden. Hij gaf me op een dag een boek van ene Gerard van het Reve. Móést ik echt lezen. Ik was ontzettend welkom in zijn leven en ik leerde zoveel van hem, en dat was bijzonder, want hij was tien jaar ouder dan ik.” Het gemis is zichtbaar op het podium. Weg is de vleugelpiano die decennialang vooraan stond. Dat was het plekje waar Erik van der Wurff, leeftijdgenoot en ook zo’n goeie vriend, Van Veen een halve eeuw lang begeleidde, tot hij in 2014 overleed. “Ik kan niet meer met een pianist werken”, zegt Van Veen geëmotioneerd. “Eerst Erik, dan onze geluidstechnicus, nu Laurens … Die piano was de plek waar de bloemen altijd stonden. Dus heb ik hem na de begrafenis van Lou laten weghalen. Dat die piano daar stond, werd me te veel.” Sindsdien staat, opvallend, een oude synthesizer op het podium. Af en toe gaat iemand daarop spelen. “Het lucht op”, zegt Van Veen. “Ik kan daarachter zelfs wat dansen terwijl ik speel.” Mazzel . De vergankelijkheid moest wel een groot thema worden in Van Veens nieuwe voorstellingen en op zijn platen. Zijn jongste album, Dat kun je wel zien dat is hij, draagt als motto “Hoe jong zou je zijn als je niet zou weten hoe oud je bent?”, de helft van de songs gaat over de tand des tijds. In ‘Moeder zei’ denkt hij terug aan zijn moeder Alberdina, die 24 jaar geleden overleed en die hem leerde om niet bang te zijn, en dat je moet durven te verliezen. In ‘Een beetje’ zingt hij: “Sterven doe je niet ineens/ Maar elke dag een beetje/ En alle beetjes die je stierf/ ’t Is vreemd/ Maar die vergeet je.” Tachtig worden, volgend jaar op 14 maart, houdt hem bezig. Maar eigenlijk, zegt hij, is ‘ouderdom’ een moeilijk begrip. “Dat is een woord zoals ‘alles’, daar kan ik ook niet veel mee. ‘Slijtage’ daarentegen vind ik heel helder, omdat ik er iets aan kan doen, zoals mijn spieren trainen.” In nog een nieuw lied, ‘Mazzel’, vat hij zijn krasse conditie grappig samen: “Loop zonder stok/ Lees zonder bril/ Eet wat ik wil/ Slaap als een roos/ En kan de speld nog/ Horen vallen.” “Fysiek gesproken heb ik mazzel, ja. Waar het echt om gaat, is je rekenschap geven van die slijtage, en vooral zorgen voor jezelf en voor anderen. Want liefde, dat doe je. Geluk, dat oefen je. Als dat niet gebeurt, komt apathie binnen. Het verslonst, in relaties, op school, op het werk, in de zorg.” Daarbij komt dat verondersteld wordt dat je op je tachtigste niet meer kunt functioneren, of dat je je in stilte bezighoudt. “Nou, dat gaat niet op voor mij. Ik voel me dus ‘opmerkelijk oud’, precies omdat ik eraan werk. Je moet uitkijken: hoe zorgvuldiger je bent, hoe meer flexibiliteit je aan de dag zult leggen en hoe meer mededogen je kunt opbrengen. Dan is je leven rijk. Ik zie zoveel mensen rondom mij die niet gelukkig zijn en verlangen naar hun pensioen, maar zich daar niet goed op voorbereiden. Wat gaan ze dan doen? Als je daar niet op traint, gebeuren er ongelukken. Zelfs stoppen moet je oefenen.” Maar dan komt die ongenode gast toch. De dood? Hij weet het niet. “Gewoon in slaap vallen, denk ik.” Tussen Hemel en Hema Ook Willem Wilmink is er al jaren niet meer bij. De neerlandicus en parttime smartlapzanger vertaalde W. H. Auden, Emily Dickinson en de Beatrijslegende in het Nederlands, en schreef songteksten voor Herman van Veen zoals ‘Hilversum III’ en ‘De bom valt nooit’. “Ik ontmoette hem toen ik achttien was”, schrijft Van Veen in een recent boek. “Die wijze, grappige en transpirerende bierdrinker wilde ik leren kennen. Ik besloot zijn vriend en leerling te worden, en mede namens hem om te gaan zingen.” Wilmink spoorde Van Veen aan om zijn eigen teksten te schrijven, en dat was de grootste sprong die hij in die zestig jaar maakte. “Wilmink, Rob Chrispijn en Hans Dorrestijn hadden die vaardigheid die ik niet had. Zij waren wild van Bob Dylan en van taal, zoals ik wild was van Bach, Schubert, Pergolesi, … Ik schreef wel wat, maar hield er meteen mee op toen een van hen opmerkte dat ik het woord ‘gisteren’ zeven keer in een tekst gebruikt had. Rob gaf me een tekst waarin stond: ‘De rechters linkerhand beeft/ en weet niet wat de rechter doet” (‘Helden’, red). Ik vroeg wie die rechter was. Toen werd het stil. ‘Dat is een metafoor, Herman’, zei Rob.” Wilmink omschreef Herman van Veen als “een soort beatdichter wiens vertellende gedichten handelen over een gebied tussen Hemel en Hema”. Van Veen: “Ik heb niet zoveel fantasie, maar ik kan spelen met mijn herinneringen en zeggen wat me goed gedaan heeft. Dat arsenaal aan kennis, liefde, zorg en aandacht kreeg ik mee van een mooie, levendige familie die uit de Tweede Wereldoorlog kwam en er alles aan gedaan heeft om haar kinderen goed te begeleiden. Ik ben daardoor wat minder bang, of anders bang, dan andere mensen. Die kracht wil je vertalen zonder het er te dik op te leggen. Ook daarin heeft Willem me geholpen. ‘Je hebt geen enkele verplichting om wat dan ook te duiden’, zei hij.” Hij blijft zijn taal bescheiden “gesprokkelde woorden” noemen. Zijn muziek was altijd al herkenbaar, zijn woorden hebben nu ook de signatuur Van Veen. Hij schrijft sober, intuïtief, verwonderd en altijd poëtisch. Van Veen: “Op een gegeven ogenblik was ik dan toch overtuigd dat ik het kon en ging ik schrijven, schrijven, schrijven. Al die tekstschrijvers, zoals ook Georges Moustaki en Heinz Rudolf Kunze, hebben me geweldig geholpen. En zeker Herbert Grönemeyer, een Duitse protestzanger die me zei dat een tekst hem geen bal interesseerde als ik hem niet zelf geschreven had.” Neverland We verkassen naar het landgoed De Paltz, waar een mooi landhuis staat dat bekendstaat als het Herman van Veen Arts Center, en waar hij de schilderijen exposeert en verkoopt die hij sinds 2000 in hoog tempo maakt. Een journalist van NRC Handelsblad vroeg hem argwanend of zo’n gepersonaliseerd kunstencentrum niet wat megalomaan was – een beetje zoals Michael Jacksons Neverland. Dat vond Van Veen een enge vraag. Hij legt uit dat hij daar niet woont, maar er werkt en een maandloon ontvangt van Harlekijn Holland, dat er sinds 2012 zijn hoofdkwartier heeft. Daar kon de organisatie haar podiumactiviteit binnen en buiten uitbreiden met lezingen, exposities, concerten, en vooral veel gratis producties voor kinderen. “We maken associatieve, fantasierijke voorstellingen vanuit het besef dat dat in het onderwijs niet gebeurt”, zegt de zanger, die in het begin van zijn loopbaan nog twijfelde of het onderwijs niets voor hem kon zijn. Hij toont zich ontzettend bezorgd over de geletterdheid van Nederlandse kinderen. “Van de huidige Nederlandse volwassenen haalt ruim 2,5 miljoen mensen het basisniveau niet, dat is 1 miljoen meer dan vijftien jaar geleden. Een derde van de jonge mensen loopt het risico om het onderwijs laaggeletterd te verlaten. Dat leidt tot meer kwetsbaarheid, polarisatie, en minder empathisch vermogen. Meer laaggeletterde kinderen betekent een meer laaggeletterd electoraat later.” De Paltz is geen Neverland, maar een cultuurplek waar enkele muzikanten tientallen jonge artiesten de kans geven om creatief te zijn. “Er komen ook veel oudere mensen kijken naar de voorstellingen”, zegt Van Veen. “We halen ze op in bejaardentehuizen, en het vooruitzicht alleen al dat ze buiten mogen maakt hen vitaler – dan willen ze naar de kapper en zo. En dan kijken ze hier naar die kinderen, dat is het beste medicijn tegen ouderdom. Gewoon een kind zien rennen doet hen deugd. Ik vind het fantastisch om die mensen hier te zien openbloeien. Dan zit ik op mijn terras en doe ik niets anders dan kijken naar dat tafereel.” Over die wegkwijnende leeftijdgenoten heeft hij onlangs een ontroerend lied geschreven, ‘Knoop in je zakdoek’, waarin hij zich voorstelt dat hij wegzinkt in het Grote Vergeten. “Mocht ik gaan vergeten/ Weet ik niet meer, waar ik woon/ Dan ga ik langs de huizen/ Hoor ik ergens een viool/Dan bel ik aan en vraag/ ‘Hallo mevrouw/ Kan het zijn dat ik hier woon?’” Levenslessen Hij volgt het nieuws met de blik van een man wiens kinderjaren gekleurd werden door de oorlog. “De straten waren van zand, alles werd heropgebouwd, en we dachten: dit mag nooit meer gebeuren. Maar dat Europa nu herbewapent, is verschrikkelijk, want we weten waar dat toe leidt.” Als zanger en dichter kan hij niet veel meer dan noten en woorden opgooien. Al in 1977 schreef hij: “Met liedjes zing je de oorlog niet over/ Hoe hard je ook zingt, je overstemt de oorlog niet.” Maar pas nu krijgt hij het soms echt warm. “Want wat doet straks de verliezer als hij in het nauw gedreven wordt?” Dat is één kant van de medaille, maar als harlekijn kan hij een ander masker opzetten. “Telkens als ik denk ‘hoe moet het nu’, ben ik verrast hoe flexibel de samenleving is. ‘Het is altijd anders dan je denkt, ook als je denkt dat het wel anders zal zijn dan je denkt’, zegt Judith Herzberg. Met dat besef ben ik geweldig geholpen, want hermetisch somber zijn, of pessimistisch, wordt altijd gelogenstraft.” Hermannus Jantinus van Veen werd geboren in 1945, in die lente waarin Nederland verlost raakte van het naziregime. Op zijn twintigste stond hij al op een podium. Hij maakte sindsdien schilderijen en bijna tweehonderd albums, schreef scenario’s en zeventig boeken, en nog steeds is niet alles gezegd. Zijn jongste album besluit hij vol verwachting: “Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet/ Wat jij dan ziet, zie ik weer niet/ ’t Beste moet nog komen.” Heeft hij tot slot nog levenslessen? Hij somt ze op alsof hij ze ter plekke uitvindt. “Kijk met schone ogen als dat kan. Zing dat woord voor het eerst. Kus me niet straks als je me nu kust.” Ze helpen om meer in het nu te leven, zegt hij, om het moment ten volle te beleven. “Het is verspilde energie om steeds te piekeren over wat was en om nu al te bedenken wat je straks wilt gaan doen. Doe het nu, wees nu gelukkig, ruik nu aan de bloemen. We hebben alleen maar vandaag.” Peter Vantyghem |