Jac Heijer schreef 9 november 1970 in het Haalems Dagblad
Herman van Veen doet met publiek wat het wilt
HAARLEM - Nog voor Herman van Veen in een rode maxi-jas met slippen fluitend de zaal in
komt, heeft hij het pleit al gewonnen. De zaal zit vol jong publiek, gemiddelde leeftijd
is 23, denk ik. The beautiful people van Haarlem. En het klapt al wanneer Herman's pianist
Laurens van Rooyen iets verschikt aan de microfoon. De adoratie voor Van Veen vibreert
door de zaal, als hij in die rode jas in een ongemeen fraaie belichting een Paganini~achtige
act weggeeft op de viool.
Van Veen (zaterdag en zondag in de Stads-schouwburg) is de Mick Jagger van het
vaderlandse lied. Niet dat hij dezelfde soort muziek brengt. Verre van dat. Maar zijn
optreden wordt wel gekenmerkt door eenzelfde schaamteloos narcisme. "Ik heb ontzettend
sensuele lippen", fluistert hij, als hij zich zelf omschrijft aan het publiek. Zijn arm-
en handgebaren zijn die van een ballerina, liever nog: als die van die bolle barokfiguren
op Michel Angelo's schilderingen. De Triomf van het Maniërisme.
Als Van Veen op een gegeven moment, na een pril liedje over een meisje op een
fiets; een huppelpasje doet overgaan in enige pirouettes, vraagt hij kwasi-schuchter:
"Lijk ik zo op een elfje?" Van Veen zit vol van dergelijke travestie-zonder-jurk. En
zijn publiek zwelgt er in, of slikt het op zijn minst. Van Veen is immers Van Veen,
een zanger, een entertainer zonder precedent, zonder weerga.
Hij doet met het publiek wat-ie wil. Hij brengt het in de war. Je weet haast
nooit wanneer een nummer, een lied af is. Geen nood, Herman zet zelf het applaus wel in.
Van Veen's liedjes zijn geweldig. Heerlijke
muziek, prachtige teksten (meestal van Rob Chrispijn), barokke voordracht. Van Veen
schreeuwt, fluistert, kweelt, schuwt geen enkel effect. Hij zingt voor jonge en oude
meisjes en andere gevoelige bevolkingsgroepen, waaronder ik mij zelf ook schaar.
Enkele hoogtepunten: "Rozegeur en Marjolein" over de sleur van het leven in
een flat; een lied over de vrede; het lied (nou ja, lied: meer een gedicht) "Ik denk,
dat niemand mij morgen mist" en de ballade van Jacob Olle. Naast de liedjes zijn er
instrumentale acts. Van Veen speelt viool (in de pauze is hij een ware Stehgeiger die
czardasachtig muziek maakt met zijn uitstekende beatband) en hij speelt piano (een
krankjorum recital van actuele pianomuziek). En dan zijn er enige absurde verbale
grappen, die wat al te geforceerd aan doen. En tenslotte geeft Harlekijn bal na op
het toneel-podium; een bal dat tot middernacht duurt.
Van Veen werkt met zijn mensen (van der wurff; voornamelijk te bewonderen als
organist; Van Rooyen, Van de Voort en Heinen) tegen een donker achterdoek dat soms
opgehaald wordt zodat het naakte toneelhuis te zien is. De belichting is het
voornaamste decor. En wat voor belichting. In de rubriek Uitwijzer van vorige
week werd Gerard Jongerius aangeduid als dichter. Ik dacht dat dit een zetfout
was; er had belichter moeten staan. Maar sinds gisteravond begrijp ik dat dichter
toch juister is. Jongerius dicht met licht, om ook eens een duit in het poëtische
zakje te doen.
Haarlems Dagblad, 9 november 1970
terug naar de index