het Parool KRONKEL |
Harlekijn |
8 maart 1971 |
De commediant Herman van Veen over zichzelf: „Vanaf veertien maart negentienhonderdvijfenveertig harlekijn,..'' Dat zo'n beroepskeuze soms merkwaardige consequenties hebben kan blijkt uit dit gesprekje: „Wat is uw beroep," zei de agent. ,.Harlekijn." „Meneer, als u twintig kilometer te hard, rijdt is dat geen reden om. de paljas uit te hangen — uw beroep alstublieft." Herman van Veen noteerde dit in zijn „Gedachtenbundel" die uitkwam, bij Blitz. Vorig jaar, toen het boekje nog niet verschenen was, zei hij in. een interview over zijn omgang met de pen: „Ik schrijf me de klere. Ik ben ook bezig aan een boek. Het zal heten ,Als je me verlaat kun je de klere krijgen.' Ik schrijf vaak naargeestige dingen die je niet kunt zeggen. Voordat ik iets van mezelf weg geef hou ik het een hele tijd hij me. Ik wil het zien als de zon een andere kleur heeft, wanneer het waait of als ik zelf in een andere bui ben. Nu staat het er mooi bij op dat witte papier maar ik wil het morgen of volgende week beoordelen. Kijken wat er dan van overblijft. Ik gooi niets weg. Maar ik laat ook weinig zien." In de „Gedachtenbundel" laat hij losse invallen zien. Zoals: „de schilder stopt met verven, hij wil inspraak in de kleuren van de regenboog" of: „als ik omkijk zie ik fata gistana's". Maar naast deze speelse cabaretzinnetjes staan ook uitingen die de gedachten doen uitgroeien tot gedichten. „Mijn straat" heet dit vers. „de grijze man uit het portaal Het is vaak een wat melancholieke harlekijn die in dit bundeltje de pen voert. Wat streeft hij zwart op wit na? Luister:
"Ik eigen mij wat licht toe een heel KRONKEL |