Noord Hollands Dagblad
C.Nicolaï

Verstilde droom van Herman van Veen

26 februari 1976

Het gebeurt zelfs de kritikus zelden dat hij in één week de twee topge- beurtenisscn (volgens hem) uit de kleinkunst kan meemaken. Na Nederlands Hoop met Freek en Bram in de grote zaal van de Haarlemse Stadsschouwburg over naar de nog grotere van Theater Carré voor Herman. Van een oorverdovende en bonte nachtmerrie naar een verstilde droom. Van wat ik noemde de „kakelende, kijvende en brutale Harlekijns" naar de poëtische Pierrot Herman van Veen, die om ook daarin de mensheid dwars te liggen zich als firmanaam nou juist „Harle- kijn Holland" noemt.


Misschien dat hij dat een beetje was in zijn onstuimige begintijd, vers van hot conservatorium, het overdartele veulen dat geen stijlbloernetje onbe- snuffeld kon laten en dat zich van de temmer die „leven" heet trachtte te ontdoen door de meest onverwachte bokkesprongen of ademloze galops.

Maar in de acht jaar sedert zijn debuut is Herman ouder geworden. Niet hoe ouder hoe gekker, zoals bij Freek de Jonge en Bram Vermeulen. Nee, ouder en wijzer. Wijzer in die zin dat hij geleerd heeft dat een protest geen schreeuw hoeft te zijn om duidelijk verstaan te worden. Geleerd heeft een zekere berusting in zijn protest te kruiden, of mildheid althans. Geleerd heeft bovenal, om zich te concentreren op dat wat voor hem zo kenmerkend is: het thema „Jij en ik". Oï eigenlijk, minder beleefd: „Ik en jij".
Daarin manifesteert hij zich in zo'n one-man-show van twee volle uren. Daar is hij naar toe gerijpt en doelbewust gegroeid. Daarop is ook de hele techniek van zijn theatervakmanschap, en niet te vergeten belichting en muziek toegespitst: IK en jij. IK ben Herman en ik ben wie ik ben, gek of niet acceptabel medeburger of iemand uit een andere wereld. IK ben ik, en IK voel het zó, dat mag je best weten.

Als je er wat mee doen kunt, met dat — gevoel van mij, dan is dat fijn. En anders ben ik voor de verkeerde opgetreden, was mijn boodschap ontoegankelijk. En dat is rot, want JIJ en IK zijn toevallig wel de samenstellende delen van die vreemde omgeving die we wereld en samenleving noemen. IK ben IK, dat is fijn en gruwelijk en het enige wat je er mee doen kunt, werkelijk doen, dat is jezelf te zijn uit alle kracht die je hebt. Daarom, ik ben ik en Jij en Ik zijn het leven.........

Ik weet niet of Herman bewust vanuit deze aanpak schrijft, componeert, zingt, muziek maakt, danst, gedichten vertelt of de absurde clown verbeeldt. Zeker is, dat Herman gerijpt is naar een wonderlijke „presence"; een dwingend aanwezig zijn, 120 minuten, 7200 intense seconden lang, 110 pet Herman tot in elke vezel en fluistering. Hij flirt niet met zijn publiek, met „jij", maar hij kwetst het ook niet. Hoogstens geeft hij een onverwachte maar vriendschappelijke duw om je wakker te schudden uit je gewoonte-spel en gewone gedachten. Hij vraagt zo weinig en tegelijk het moeilijkste van je: open te gaan staan voor iemand die zelf niets kan en wil verbergen. Dat is wat Herman op zo andere manier gemeenschappelijk heeft met Freek en Bram: zijn motor is het bewustzijn van het kwetsbare maar nog onbesmeurde „kind" in elk mens. De eigenschap die we snel plegen af te stompen op de botheid van de maatschappij en te begraven onder een aangepaste gestalte. Bram en Freek maken die „absolute zuiverheid" tot een wensgedachte en hanteren hem als het zwaard van Vrouwe Justitia, om onze schijn-moraal aan stukjes te hakken.
Bij Herman is die zuiverheid of puurheid geen wens, maar uitgangsnorm. Een norm die hij belijdt als Pierrot, de zachtmoedige: zacht en moedig, Pierrot is het dichtend en dromende kind in elk van ons. Onnavolgbaar omdat het er nog een eigen logika van denken en voelen op na houdt. Ongehinderd door de boeien van gewoonte-denken en routine-doen die voor de meesten het enige leefbaar leven wordt.

Daarom, nu dit thema zo genadeloos eerlijk wordt beleden, is de show van Herman allang het punt van „entertainment" voorbij. Hij wil niet meer spelen, niet met zichzelf en niet met zijn publiek; hij wil „zijn'' In dat „zijn" is hij in werkelijkheid Het Grote Medebeleven met ons allen. En omdat hij dat is op volmaakte wijze, onstaat in de dialoog met het publiek, in de „Jij en Ik", het grote medebeleven van de toeschouwer met hem, Herman van Veen-voor-wattie-waard-is. Voor wie niet aan zelfspot gewoon is, is dat eerder een openbare dan een vermakelijke situatie. We worden meer geroerd dan getroffen. Maar we zijn er wel donders nauw bij betrokken. „Ji,j en Ik". Daar ging het om.

Dat zoiets alleen maar kan als de tegenpartij veel te bieden heeft, niet zozeer als vertolker van zichzelf dan als de mens die hij is, spreekt vanzelf en is zeldzaam. Ondanks de bewustwording van zijn normen en de rijping van zijn inzicht, heeft Herman dat kind in zich -ons alle kind - ongerept weten te hou- den. De weerbarstige nar is bedaard en heeft de essentie van zijn grollen aangepast aan de verstilde dichterlijkheid van Pierrot...Gek, als iemand zo waanzinnig veel talent heeft als schrijver en als zanger, als violist en danser, als pianist en acteur, dat je het dan eigenlijk alleen hebt over de hoogstpersoonlijke IK VAN ENE Herman. De kritikus.

Maar ook het merendeel middeljongc publiek. Herman als de Grote Toetssteen.