UTRECHTS NIEUWSBLAD
Carlo Nagel

Herman van Veen

20 nov 1992

Kijkend naar 'You take my breath away' bij de Vara op 3 trof het me dat Herman van Veen in al die jaren eigenlijk nauwelijks is veranderd. Hij heeft altijd ongeveer dezelfde saaie kleren aan, hij heeft geen spectaculair uiterlijk, maar een doodgewoon, vriendelijk gezicht. Hij heeft zelfs geen artiestennaam. Honderden Nederlanders moeten Herman van Veen heten. En toch loopt hij nu al zo'n jaar of dertig mee in de top van het Nederlandse amuse ment. Het bewijst dat hij klasse heeft. Niet voor niets kijkt mijn zoontje op televisie het allerliefst naar de avonturen' van Alfred Jodocus Kwak.


Nu weet ik al heel lang dat Herman van Veen getalenteerd is. In de jaren zestig werkte ik op de redactie van het Nieuw Utrechts Dagblad, een uitgave van de Parool Pers, destijds ondergebracht bij drukkerij Bosch op het Kanaleneiland. Daar trad op een avond, toen ik moest werken, voor het personeel de nog onbekende Herman van Veen op. In de pauze, bij de koffïe-automaat, ontmoette ik collega's die nog naschaterend vertelden dat het een prima voorstelling was, iets waarop ze niet hadden gerekend. Van Veen had, geloof ik, net misschien wel voor de eerste keer gezongen 'lk wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen' en dat was niet het enige dat bij het personeel van drukkerij Bosch in de smaak was gevallen.

En ziet: dertig jaar later is de man een fenomeen. Hij zingt liedjes die tot de draad toe versleten zijn in supermarkts en in kapperszaken - zeg maar het Frank Sinatra-repertoire - en toch brengt hij het op een manier die een beetje ontroert en je in een aangenaam melancholieke stemming achterlaat. Van Veen is zo volstrekt zichzelf, hij forceert zich niet, het is net alsof de onderwijzer van Ciske de Rat even van het schoollokaal naar het podium is gelopen.

Eigenlijk was het voor kleine kinderen (maar helaas te laat) een beter programma geweest voor een onbezorgde nachtrust dan Kinderen voor Kinderen 13, dat er twee uur aan vooraf ging. Bepaald griezelig van opzet en ik had er spijt van dat ik mijn zoontje van zes had beloofd dat hij een paar liedjes mocht kijken. 'Is dat een dooie man?' riep hij al na een paar minuten, half verschrikt, half verbaasd, en in bed kwam hij er nog een keer op terug. Ik heb maar gauw een boek van Alfred J. Kwak uit de kast gepakt en er een kwartier langer uit voorgelezen dan de gewoonte is.



Carlo Nagel