Rotterdams Nieuwsblad
Jan Hendrik Bakker

"Rijm is het suikerklont bij de levertraan"



12 oktober 1985
Zeist — Hoe het niet moet. Het kuikentje Calimero brabbelt in de gelijknamige tv-filmpjes met hoge karikaturale kinderstem een taaltje dat volwassenen dan misschien schattig mogen vinden, voor kinderen is het ronduit beledigend - grievend. „ZIJ zijn groot en ik is klein," verschrikkelijk vind ik dat. Het zijn gewoon grammaticale foutjes die kinderen nu eenmaal maken en dat heet dan leuk. Minachting is het".


Hoe het dan wél moet. Kruipend langs zijn lage boekenkast, op zoek naar iets dat hij dan natuurlijk net niet vinden kan, citeert Willem Wilmink maar iets uit zijn hoofd: Opa ook al ben je dement, ik ben toch trots op je dat je mijn opa bent.
"Kijk, en dat is dus wel verrekte mooi. Zoals kinderen soms kunnen schrijven. Zoals ze rijm gebruiken om het gevaar te bezweren. Zoals ze ook kunnen schelden op rijm. Wim wees slim, gebruik vim, riepen ze vroeger en dat kwam hard aan. Dat is wat anders dan die Caliro en dat gedoe met pitamientjes".
Wilmink, die deze maand vijftig wordt, is al jaren tekstschrijver, een Neerlandicus die mettertijd aan de andere kant van het papier terechtkwam, daar waar de zinnen verzonnen moéten worden in plaats van bestudeerd. En teksten schreef hij in grote variëteit. Edwin 'Ome Willem' Rutten zingt ze, Joost Prinsen zingt ze, Herman van Veen, het Don Quishocking van eertijds ('De oude school'), kinderen en ouden-van-dagen lezen zijn gedichten en verhalen. En natuurlijk was hij samen met anderen, onder wie Hans Dorrestijn, luidsprekend lid van het Schrijverscollectief dat voor de VARA de 'Stratemaker-op-zee- show' en 'J.J. de Bom' maakte.


Intuïtie


Is Wilmink een typische kinderboekenschrijver? Nee. Heeft hij wat met kinderen? Alles. Van hen heeft hij het schrijven geleerd. Van hen heeft hij geleerd dat 'de vader in het kind zit'. Kinderen hebben intuïtief een taalgebruik dat natuurlijk samenhangt met dans, spel en muziek, leerde Wilmink. En dat muziek en rijm de pijnlijke inhoud van een tekst, of die nu over bedplassen gaat of een afgewezen liefde, kunnen verzachten. 'Het suikerklontje bij de levertraan,' noemt Wilmink dat.

„Doordat ik altijd voor kinderen heb geschreven krijg je een toon die je tweede natuur wordt. Voor volwassenen zou ik het nu niet meer anders doen. Ik hou van korte zinnen. Lange zijn onnodig vermoeiend. Ik hou van die merkwaardige toverwereld die kan ontstaan doordat kinderen woorden ook in hun letterlijke betekenis opvatten. Ik hou van hun snelle emotiewisselingen".

En weer duikt hij in zijn hurken voor de onderste plank van de boekenkast. Nog steeds op zoek naar illustratie. Ditmaal betreft het de dichter Hendrik de Vries. Diezelfde toverwereld, diezelfde snelle wisselingen. „Van die man zijn gedichten zou ik met groot gemak een bloemlezing voor kinderen kunnen samenstellen. Moeiteloos, maar dan wel alléén van de gedichten die hij voor volwassenen schreef. Hij heeft ook voor kinderen geschreven, maar dat werd een beetje te kinderachtig, hè".

Op Hendrik de Vries wil Wilmink nu ook promoveren. Drie jaar geleden schreef hij al een monografie over deze stille, teruggetrokken dichter - door W.F. Hermans tot de 'beste tien van de wereld' gerekend - met een korte liefdesverklaring als titel: 'Mijn broer'. Nederlands strengste literatuurprofessor, Hugo Verdaasdonk, heeft Wilmink inmiddels gevraagd bij hem doctor te worden. Een liedjesschrijver promoveren bij zó'n academicus?

..Ik denk toch dat ik het maar doe... Daarbij heb ik het gevoel dat ook Verdaasdonk een andere richting uit wil".


Griffels


Over het huidige niveau van de Nederlandse kinderliteratuur is Wilmink positief. "Dat vind ik echt heel behoorlijk. Daarom kunnen ze die Gouden Griffels nu wel afschaffen. Gewoon elk jaar een lijst. Zo van: kijk, hier heb je een hele reeks goede boeken. Dat zou al heel wat zijn. Ik vind het moeilijk om een hiërarchie aan te brengen".

Kinderboeken, kinderboekenwinkels, Gouden Griffels. „Is dat niet iets onnatuurlijks? Neem iemand als mijn vriend Hans Dorrestijn. Schrijft die toch niet voor van acht tot tachtig? Stel: er is een prachtig platenboek van Rembrandt. Heel mooi ook voor kinderen. Dat kun je dan dus niet in een kinderboekenwinkel krijgen. Of omgekeerd: zo gauw een kinderboek goed is, is het toch ook de moeite waard voor iedere volwassene om te kopen".

„Zelf weet ik ook niet altijd meer voor wie ik schrijf. En dat kan me niet schelen. Ik heb die toon. Dan weer eens blijkt dat mijn cursus poëzie. 'Koen, maak je me schoen', hoewel bedoeld voor kinderen, juist door volwassenen gelezen is. Of iets voor ouden-van-dagen juist door kinderen. En het is me ook overkomen dat ik op dwaaltocht ergens in een provinciestad in een soort hoerentent terecht kwam, waar de teksten van Ome Willem het bij dat publiek heel goed bleken te doen".
Wat Willem Wilmink ronduit verheugt is dat het 'rigoureuze realisme', dat in de jaren zeventig de literatuur voor groot en klein dreigde te steriliseren, aan het verdwijnen is. De fantasie mag weer, de maatschappij hoeft niet meer exact gespiegeld worden, zoals dat tien jaar geleden voorgeschreven werd. „In die tijd zat ik zelf midden in een echtscheiding. Een heel verdrietige en beroerde toestand. En mijn kinderen hadden behoefte aan een mooi verhaal over iets anders, over het boerenland, zeg maar. Ik heb toen voor hen 'Ver van de stad' geschreven. Nou, dat mocht dus niet, dat was veel te idyllisch. Gelukkig is die tijd nu voorbij. De idylle mag weer".


Paradijs


Het kan haast niet anders of Wilminks voorkeur voor de fantasie, zoals die ook aan het licht komt in de hartstocht waarmee hij een gedicht van De Vries als 'Koorts' het geheim probeert te ontfutselen, hangt samen met een andere idylle. Wilmink keert er telkens toe terug: de paradijselijke tijd toen de taal nog niet bestond.

Toen mens en omgeving nog idyllisch verstrengeld waren. Toen de dingen nog geen naam hadden en Adam en Eva onbekommerd participeerden in het Grote Geheel. Toen de taal er nog niet als een matglazen scherm tussen stond. En de boom van de kennis van Goed en Kwaad de romance nog niet had verziekt. Dat moet een mooie tijd geweest zijn, lijkt Wilmink.

Zouden kinderen met hun 'rare aftelrijmpjes' en 'artistiekerigheid', met hun taal als spel, in plaats van nuttige kennisoverdracht toch nog dichter bij dat paradijs staan? Wilmink is er van overtuigd. Zoals hij ook eens zijn gereformeerde buurman ervan overtuigde dat de taalontwikkeling van zijn zoontje wezenlijk religieus was. „Die jongen zat in de periode van een handtekening proberen. Steeds maar proberen, en steeds weer een andere, zoals dat gaat bij kinderen op die leeftijd. Toen heb ik mijn buurman het paradijsverhaal verteld. En dat die jongen nu bezig was door de taal zichzelf van de omgeving te onderscheiden. Goh, ja, zei die man toen".



Jan Hendrik Bakker