Prive
Anita van Eersel



"Ik droom nog steeds van mijn moeder"


Ruim twintig jaar na haar dood

april 2022

Herman van Veen denkt nog vaak aan zijn moeder ALBERDINA. De cabaretier eert haar zelfs in en bundel vol ontroerende en grappige herinneringen. Daarin vertelt hij over de liefde voor zijn kinderen en kleinkinderen, maar vooral over zijn vader en moeder over wie hij nog wel eens droomt.


Na al die jaren denkt HERMAN VAN VEEN (77) niet alleen vaak aan zjjn vader en moeder, hij droomt zelfs van ze.
'Soms,soms, droom ik nog van papa en mama, hun handen over die van mij,' zegt hij in zijn nieuwe bundel "Moeders. 'Ik hoor ze wečr vragen: 'En wie is onze kleine prins?' "
">Ik, mama, ik.'

Eigenlijk is het boek een ode aan alle moeders, dochters en vrouwen. In de eersteplaats aan zijn eigen moeder ALBERD1NA VERHOEF. Ze was 83 toen ze stierf en vergeten zal Herman haar nooit. Verrast hij op Moederdag zijn vrouw GAETANE BOUCHEZ (59) met een boeket, hij denkt ongetwijfeld ook aan de vrouw die hem op de wereld zette. In Moeders zet hij ook zijn dochters in het zonnetje. Over zijn oudste dochter, actrice BABETTE VAN VEEN (53), die het meest op haar oma lijkt, zegt hij: 'Niemand in het universum die gelukzaliger over ze kan vertellen, niemand die beter weet hoe zo vol vertrouwen over ze te zwijgen dan die dochter-moéder van mjj.'

Hij schrijft ook over de reservemoeders in zijn leven. Zoals viooljuf DOORNEKAMP: 'Ik vond haar prachtig. De juf droeg nylons met een naad en een deftige plissérok. (...) De juf had tijd voor me en aandacht. Het was een nieuw moederschap waarmee ik te maken kreeg. Zij heeft mij van de viool leren houden. Als ik een noot speelde die er niet stond, zei ze: 'Lieve jongen, je jokt."

En er waren de reservemoeders uit de straat waar hij opgroeide, van TANTE VODDENSNIJER tot TANTE SCHARESLiEP en TANTE ELLA, een dame van lichte zeden.

'Zij was een kruising tussen DORIS DAY en een poedel.'
Maar het meest hield hij van zijn eigen moeder en van zijn vader. Hem nam hij na de dood van zijn moeder in huis, hij zou er niet lang wonen. Drie maanden na de dood van zijn geliefde vrouw stierf ook hij. In Moeders gaat Herman van Veen terug naar de Kievitdwarsstraat in Utrecht, waar hij op 14 maart 1945 werd geboren.

'De plek waaruit ik ooit geperst werd, heb ik daarna nooit meer gezien,' schrijft hij. 'Mijn moeder hield die driehoek zorgvuldig verborgen in opmerkelijk grote, loszittende onderbroeken . Ook de borsten waaruit ik dronk, heb ik nadat ik ze leeggezogen had nooit meer dan in maat theemuts vleeskleurige bustehouders gezien.' Teruggaan naar zijn kinderjaren is voor Herman overduidelijk geen pijnlijke exercitie, de liefde voor zijn ouders heeft hij nooit onder stoelen of banken gestoken.

‘Mijn vader heette Lieverd, mijn moeder Schat. Pa was typograaf, ma huisvrouw,’ zegt hij in het boek. ‘Mama was een kleine vrouw. Overal zacht. Ze had donkerblond, halflang, krullend haar, korenblauwe ogen die stralen konden, maar ook zwart als antraciet konden zijn. Een mond die mooi kon lachen, vertellen en op slot kon als een oester. Kleine stevige handen. Je kon haar nooit beduvelen. Overal had ze ogen. Maar in alle ogen die ze had, zat altijd een lichtje.’ Maar ook: ‘Moeder was vaak ziek, droevig, zorgelijk, soms vrolijk, uitgelaten. Maar hoe ze ook was, het was onvoorspelbaar.’

Lammetjes

Ook haar dood was onvoorspelbaar.
‘Het was op. ‘Het kippenhok is stuk,’ zei ze zelf. Toen mijn moeder overleed, was ik ademloos. Ik stond bij haar dode lichaam. (...) Haar dood geeft een onherbergzaam gevoel, omdat het fenomeen van onvoorwaardelijke liefde rücksichtslos uit je bestaan is weggeslagen. Niet te vervangen, gewoon. (...) Als ik boos ben of bang, mag ik graag op markten en warenhuizen niets kopend rondsjokken. Kwam laatst bij de C&A op de roltrap JOEPIE tegen, een straatvriendje van vroeger. Wat doe jij in de C&A? vroeg ik hem. ‘Hetzelfde als jij,’ antwoordde hij. ‘Je mist je moeder.”


Over haar sterfbed vertelt hij: ‘Rust, verdriet, vreugde, onmacht, paniek, alles tegelijkertijd bonsde door mijn lichaam. Daar in dat bed lag uit wie ik ben geboren. Mijn moeder die er altijd, altijd was, onvoorwaardelijk. Met honderdduizend kopjes koffie, voor elk pijntje had ze kusjes, voor elk hoestje dropjes. Ze mopperde en mopperde voor onze bestwil. Zo fier en trots op haar man, op ons en de kleinkinderen. Nieuwsgierig, leergierig, belangstellend tot op het laatst. ‘Hoe is het met de lammetjes, ’ vroeg ze met haar laatste adem. (...) Ik mis je, ik zal je missen en ik wil je missen. Het is mij de allergrootste eer. Je bent het veiligste wat mij in dit verwarrende, mooie, lange leven is overkomen.’ Babette was in verwachting van haar zoon SEBASTIAAN (23) toen haar oma op sterven lag. Juist in die periode was Hermans moeder in gesprek over euthanasie. ‘Mijn moeder was niet bang voor de dood, wel voor pijnlijk sterven.
Mijn vader, moeder, zusjes en ik spraken in het ziekenhuis over ‘geholpen worden’, maar toen wist ik nog niet dat Babette een baby zou krijgen. (...) Toen mijn moeder het blijde nieuws van mij hoorde, beet ze op haar lip. Ze wilde het gesprek . over‘geholpen’niet meer. Ze hield ’ het nog zeven maanden vol.’

Twee weken na de geboorte van haar eerste achterkleinkind stierf ze.

Herman: ‘Ik ben naar de geboorte gereden en heb alles op video vastgelegd. Dat jongetje lag nog niet droog en wel in zijn wiegje of ik was alweer op weg naar mijn moeder, in de nacht, met video en tv-toestel. Ze lag weer in het ziekenhuis. Samen met mijn vader heeft ze met ongelooflijke ernst naar de beelden van haar achterkleinzoon gekeken. Er kwam een bijna goedkeurend knikje, zo van: dat had Babette knap gedaan, keurig afgeleverd, handjes en voetjes ook netjes afgewerkt. Ze liet een diepe zucht.’

Het moet veel betekend hebben voor de vrouw die in haar leven zelf tijdens of net na de geboorte drie kinderen verloor. Kinderen van wie, Herman, zoals hij in het boek schrijft, de namen niet kent. *

Pluisjes

Hij was net zijn moeder verloren en net opa geworden. Onwennig op z’n zachtst gezegd. Toen zijn eerste kleindochter, van zoon MERLIJN (44) werd geboren, was het grootvaderen voor Herman nog altijd een uitdaging. In elk geval ronder de hulp van moeders, dochters of oma’s.

Hij schrijft: ‘Ons jongste kleinkind ligt boven in haar logeerbedje. Haar vader en moeder zijn kuieren in het dorp. Mijn vrouw is even boodschappen doen. ‘Wil jij op de baby passen? ’ Op voorzichtige tenen sluip ik naar boven om te kijken of ze nog leeft Daar ligt ze. Het engeitje met een speen in haarbollewangengezicht Ze ademt nauwelijks hoorbaar. Zie haar schouders zachtjes op en neergaan. Hoop dat haar vader en moeder of mijn vrouw snel terugkomen.’

Met liefde schrijft hij over zijn derde vrouw Gaetane, maar ook over haar voorgangsters MARIJKE HOFFMAN en MARLOUS FLUITSMA, de moeders van zijn kinderen. De rode draad blijft de vrouw die er altijd was en die wat hem betreft nooit had mogen verdwijnen, in een van zjjn shows zei hij ooit: 'Moeders zijn niet te vertrouwen. Want ze gaan dood. Dat was toch niet de bedoeling? Mama? De bedoeling was toch dat je er altijd zou zijn? Dat heb je beloofd!
Je hebt me nooit verteld dat je doodging.’

Intussen is de liefhebbende zoon zelf bijna tachtig en nog ziet hij haar voor zich, de engel die hem kon troosten als niemand anders,

‘Zie mezelf in een sluimerslaapje weer op het asfalt liggen na een motorongeluk. Kwam er met een zware hersenschudding vanaf. Mama streelde met haar beide handen langs mijn slapen, deed daarna of ze haar handen waste en blies mijn pijntjes als pluisjes van paardenbloemen in de lucht.’

Eren doet hij haar niet alleen met zijn boek, maar ook met een cd die hij eveneens Moeders doopte.



Anita van Eersel