de Morgen / het Parool
Johan Anthierens

Vijftig jaar Herman van Veen

'IK WIL HET TOT DE LAATSTE NOOT UITZINGEN''

12 maart 1995

Dinsdag 14 maart 1995 laat Herman van Veen zich in Parijs door familie fêteren. Die dag is het vijftig jaar geleden dat hij in Utrecht geboren werd. Maandag 6 maart spoorden wij naar de Zwitserse stad Bern en voerden in suite 126/127 van het Gauer Hotel een verjaardagsgesprek met de violist en zanger, harlekijn en clown, met de entertainer en de man achter zichzelf. Op verzoek fietst Herman door het heden en door zijn leven, fietst door bloemperken en over schaduwpartijen. Stuurvast en acrobatisch slingerend, altijd met gestrekte rug.


- Wat is een man van vijftig?
Herman van Veen: "Ik heb het gevoel dat iemand de zandloper heeft omgekeerd. Het is alsof het buiten je om gebeurt. Rücksichtslos. Ik heb eigenlijk nooit bij mijn leeftijd stilgestaan, maar omdat het een moment is waar mensen je op aanspreken, word je gedwongen erover na te denken, het brengt mij in verwarring. Dat zou niet mogen, want ik heb al veel antwoorden gekregen. Ik kan redelijk overzien hoe het verder zal gaan, omdat ik heb leren keuzes maken.
Als je jonger bent, breng je de tijd door met spoorzoeken, Je vraagt je af of Praag is zoals in de boeken van Kafka. Je gaat naar Tsjechoslowakije en je ziet dat het anders is dan Kafka beschreef, omdat je Praag nu met éigen ogen ziet.
Vijftig jaar is veel, maar het is geen capitulatie. Wel integendeel."

Overmorgen sta je in de Zwitserse stad Olten op het toneel. Heb je er een idee van voor de hoeveelste keer je dan een publiek bespeelt?
HvV: "Het is eenvoudig na te tellen. Ik doe dit be-roep al dertig jaar, met een gemiddelde van 120 voorstellingen per jaar. Dus begin ik op 8 maart 1995 aan mijn, zeg maar, drieduizend zeshonderdste voorstelling. Dat is enorm maar het is een keuze. Ik ben een muzikant, en je krijgt het materiaal nooit onder controle omdat het materiaal een eigen identiteit heeft. Taal en muziek leiden hun ei gen leven. Ik zing zowat overal ter wereld, en per stad wordt een lied anders. Als ik in Zwitserland speel, waar ik nu sta, is het mij volstrekt duidelijk dat Zwitserland niet bestaat. Het is een afspraak van grootmachten, een federale kluis. In Zwitserland komt niemand bij het woord bank op het idee dat je daarop kunt zitten. Zwitserland heeft zich aangeboden als de plek waar alles bij elkaar komt: het collectieve liegen, het collectieve verstoppen, het anoniem ophopen.
Het fascinerende aan mijn rondtrekkende beroep is ondervinden hoe één woord verschillend geïnter-preteerd wordt. Het woord bruin associëren Zwitsers met chocola, in Beieren is dat een bedreiging, of de waarneming van een werkelijkheid. Dus het lied dat naar bruin verwijst, heeft in die twee landen een verschillende connotatie: zoethouder, of donderwolk, naar gelang... Als je in Vlaanderen zingt, is de taal voor de toeschouwer van magistraal belang. Je amuseert en ontroert hem in die taal waarvoor hij geleden en gebeden heeft, die hij van de vernedering heeft gered."

Herinner je je de eerste keer dat je voor een betalende zaal stond?
HvV: "Ja, omdat de situatie voor mij in feite niet ver-anderd is. Ik speel nog steeds voor 30 mensen, in steden waar men mij niet kent. Dus dat gevoel is niet weg. Dat 'Leuven'-gevoel, zoals ik het noem, omdat ik Leuven beschouw als de bakermat van mijn carrière. Leuven kan vandaag Toronto zijn, en morgen Lille. Gisteren zijn acht Noordfranse thea-terdirecteuren naar mij komen kijken. Die hebben nooit van je gehoord, die hebben vernomen dat er een vent is die in redelijke anonimiteit een 'wereld- carrière' maakt. En dan word je aan elkaar voor-gesteld, en vraagt de achtkoppige delegatie of ik wat zij gezien hebben ook in Le Havre wil vertonen?
Waarom niet. Maar ik weet wat mij te wachten staat. De vrienden van de schouwburgdirecteuren zullen in de zaal zitten, met hun echtgenotes, en nog wat verdwaalden. Daar sta je weer je best te doen voor 135 belangstellenden. In mijn leven zit dat als een soort wetmatigheid ingebakken. Daardoor leer je om de zoveel tijd de objectieve werkelijkheid weer kennen, en raak je niet blasé. Wat ik mooi vind aan op verplaatsing spelen, is dat je van érgens komt. Ik ben een Nederlander, waar ook ter wereld. Ik begin de voorstelling altijd in het Nederlands, waar wij ook spelen. Daar leg ik dan mee uit: de taal die ik vanavond zing is niet de mijne. Ik kan in geen andere taal zeggen zullen wij een ommetje maken? Dat kan ik alleen in het Nederlands. Dus is mijn Frans, Duits en Engels lichter dan mijn moedertaal. Je zingt bijvoorbeeld iets in een andere taal en je vermoedt de meerbe- tekenis van een woord niet, waardoor je een speelbal van het publiek kunt worden. Je hebt niet altijd door dat je je op een dubbele bodem bevindt. Het Paaltjens heeft een mooi gedicht over misverstand geschreven... Van een melkboer, of een melkmeid die zegt tegen... humhum... dat de stoep weer nat is. Maar zij wist niet hoezeer de melkboer die nacht op haar stoep had geschreid. (*)
Reizen is altijd weer ontdekken. Zo heb ik ontdekt dat een Japanner nooit 'Ja' of 'Nee' zegt. Hij kan niet Ja of Nee zeggen. De Japanner zegt I see, of 'misschien'. Als je dan vaker in Japan komt en je leert mensen kennen en je hebt op een gegeven moment de moed om - na zeven sake's - te vragen: 'Zeg, waarom doe jij onduidelijk?1, dan krijg je als antwoord - daar moet je dan tien keer voor naar Japan geweest zijn, dat kun je blijkbaar niet lezen of kopen of op de universiteit leren - dan antwoordt die Japanner, na zestien sake's: 'Ik kan niet ja of nee zeggen, omdat ik niet weet of de berg morgen schudt.' Dus ik kan wel duidelijk doen zoals een Europeaan, maar wat als er een aardbeving is? Er zijn in Japan acht aardbevingen per dag, dat is de oorzaak waarom die taal geen ja of nee zeggen zal. Morgen weet je niet hoe het zijn zal, je weet niet of morgen er zal zijn. Met 'Harlekijn Holland' hebben wij ooit, in verband met een tekenfilmserie, contractbesprekingen met Japanners gevoerd. Heel ingewikkelde besprekingen, die over miljoenen guldens gingen. De discussie vond plaats in een restaurant vlakbij Utrecht, er werd gegeten, er werden cadeautjes uitgewisseld, maar op een be-paald moment moest over het contract worden beslist. Er ontstond enige verwarring bij de Japanse groep en toen richtte een van hen zich tot mij, die daar als waarnemer bijzat, en zei: 'Meneer Van Veen, zeg aan die Europeanen dat de berg naar Nederland gekomen is.' Met andere woorden, de zaak was rond, maar dat kon niet in een definitief bezegeld contract omdat die mensen niet vooruit wisten, als zij straks weer uit het vliegtuig stapten, of hun bedrijf er nog stond...
... Ik word geprikkeld door de cultuurverschillen. Een Japanner denkt in vis en rijst, een Hollander is vergroeid met aardappels en fietsen. En Hollanders hunkeren naar licht, omdat hun klimaat daar van verstoken blijft. De grote Hollandse schildersscholen hebben allemaal licht geschilderd. Ik wéét dat het eenvoudig klinkt, maar het is prachtig om waar te nemen dat de Hollandse ramen hoog zijn en de Hollandse huizen open zijn, om het schaarse licht te vangen.
Je lag als ziek kind in bed en je zag die monsters van wolken voorbij trekken. Met veranderde schaduwen op het plafond en behang. Het bewoog, het bewoog, het bewoog. Dus is het logisch, als je kijkt naar de Nederlandse cultuur, dat wij een beweeglijk volk zijn. Omdat onze natuur zo beweeglijk is. Het-waait-nooit-niet-in-Holland. Wolken trekken in grote drakars voorbij, waardoor het landschap voortdurend in beweging is.

... Overal in het buitenland begin ik met een omge-slagen paraplu aan de voorstelling. Om aan te geven dat ik kom uit het land van die verbijsterende wind, met bewoners zo veelzijdig als die wind.
Ik ben wat dat betreft een uitgesproken Hollands kind. Dat ervaar ik door zo enorm veel in andere landen te verblijven. De startbaan van mijn loop-baan is Utrecht. Dat is wat je bent.

... Ik ben uit Utrecht geboren. Ik heb daar vijf jaar twee krantenwijken gehad. Wijk C en de Vogelen- buurt. Ik ken daar alle brievenbussen. Alle tegels. Ik weet welke man welke hond had. Vijf jaar lang, mijn hele schooltijd, heb ik die wijken van wereldnieuws voorzien. Ik wist wie niet betaalde, en tegen wie ik dat niet dorst te zeggen om geen pak slaag te krijgen. Dus betaalde ik de krant voor die man. Dat soort zaken. Ik rijd er nog weleens langs, de tijd is daar gestold. Het is er nog steeds zo. Misschien woont die oude man er niet meer, maar dan woont zijn zoon er. Met diezelfde geur.
Je belde, ze deden de deur open, je gooide de krant de trap op en dan kreeg je de woongeur mee.
Dat zijn dingen die je in jezelf opslaat."

- Heb je ooit overwogen uit het vak te stappen. Bijvoorbeeld omdat de kritiek aan je capaciteiten twijfelde?
HvV: "Nooit... Ik heb in mijn leven weinig slechte pers gehad. Op tienduizend kritieken kom ik tot dertig negatieve recensies, zoiets. Bovendien heb ik van mijn ouders meegekregen dat élke informatie over waar je mee bezig bent, welkom is. Bij mij spelen in het negatieve geval twee reacties: ener-zijds die van de gekwetste ijdelheid, maar ook die van de vakman die er zijn voordeel mee doet. Ik heb wel eens kritiek gekregen van iemand die erg zijn best deed om van mij te houden, maar het ma-teriaal beviel hem niet. Hij was in staat haarfijn uit te leggen wat er niet aan deugde. Dan ben je even geshockeerd, je klapt even dicht, maar dan zag ik die man als een arts die een medicijn aanreikt. Als ik die remedie zinnig vind, dan verwerk ik de kri-tiek, breng wijzigingen aan.

... De roep van het theater begon op de weg van huis naar school, van school naar huis. Die wandeling voerde langs de vitrine van de City Bioscoop en de vitrine van de Stadsschouwburg. In de bioscoop-vitrine kwam ik Buster Keaton tegen, Chaplin en De Dikke en de Dunne, de grote filmko- mieken. Je ziet ze hangen, en je wil ze ook wel eens in de bioscoop zien. Wat doe je dan, je kiest een vriendje uit wiens moeder in de kassa van de bio-scoop zit. En dus zie je al die films, en je drinkt dat in je. Je gaat naar de schouwburg toe, je ziet al die posters hangen, omdat je er elke dag langs komt. Ik zag de portretten van Paul Steenbergen, Ko van Dijk, Wim Kan, Toon Hermans. Dat was gewoon mazzel, was ik langs een ander gebouw naar schooi gemoeten, was uit mij wellicht een ander mens gegroeid. Maar ik wou naar het theater toe, wist ik toen al. Je wil theater gaan maken om drie redenen. Er is die schouwburg, dat mooie gebouw waar die wonderlijke mensen met de formidabele gezichten in de vitrine hangen. Er is de bioscoop, en de gesprekken thuis die, in nuchtere toestand of lam van de drank, onvermijdelijk over de voorbije oorlog gaan, over die hel, met daaraan verbonden de eeuwige conclusie: zoiets zullen wij nooit meer toestaan. Gesprekken die je idealisme in een bepaalde richting stuwen.
Nu ik daarover praat denk ik aan het verhaal van mijn vader over de clown Johan Buziau die kort voor het uitbreken van de oorlog met een portret van Adolf Hitler over het toneel van Carré heen en weer rende, vragend aan het publiek: Waar zullen wij hem ophangen? Als je zo'n heldendaad hoort, groeit in jezelf het gevoel: dat wil ik gaan doen, later, als ik groot ben.

... Als jongetje hing ik weer eens rond de schouw-burg, toen Toon Hermans naar buiten kwam. Par-mantig stapte ik op hem af: 'Hallo, meneer Her-mans...' Het was een zomerdag, hij begaf zich naar een chique cabriolet. Ik had een vioolkist bij mij, het had net geregend en de goedkope zwarte verf van de vioolkist was er afgegaan. Onder het praten met Hermans legde ik mijn handje op de flank van zijn auto en zag tot mijn schrik de vingerafdrukken op de smetteloos witte wagen. In mijn herinnering heeft Hermans een hele middag met mij staan praten, het was in elk geval een lange tijd. Hij was dus zeer vriendelijk, en legde mij omstandig uit hoe het artiestenvak in elkaar steekt. Ik zei: 'Ik denk dat ik dat later ook word.' En ik voegde er aan toe: 'Ik ga iets doen zoals u, maar dan heel anders.'
Jaren later, ik was al een vent van 35 jaar, misschien wel 40, ga ik in het Londense Hilton hotel vrienden opzoeken en hoor dat Hermans daar 'woont'. Wij waarderen elkaar inmiddels als vakbroeders, dus ik drink aan een kleine ronde tafel een glas met hem. Wij zitten te kletsen, en tussen de babbel door bestelt hij binnensmonds een whisky. Wie beschrijft onze verbazing wanneer de ober een plateau met 24 glazen whisky op het tafeltje neerzet. Uit de onduidelijke bestelling had de ober dat opgemaakt. Uiteraard kunnen wij onze lol niet op, en tussen het plezier door zegt Toon: 'Ik heb ooit een jochie ontmoet in Utrecht, en daar moet ik nu ineens aan denken. Een heel klein gastje, in Utrecht.'

Ik zeg: 'Dat was ik.' En Toon, terug: 'Ja, joh, flikker op!'. Maar ik leg het hem uit, met alle details van de zomer en de dikke boom voor de schouwburg en mijn vuile hand op zijn smetteloze automobiel. Dat vond hij natuurlijk magnifiek.

... Om een lang verhaal kort te maken, je bent wat je gegeten hebt, je bent wat je gelezen hebt. Dat vertaal ik op toneel, en dat maakt het mogelijk om wat je doet te relativeren en om harde kritiek, na de eerste schrik, als een erbij horende regiewenk te beschouwen."

- In de Duitse programmabrochure bedank je een aantal mensen wier aandeel in je werk mij niet geheel duidelijk is. Zo bedank je Hergé-creatuur professor Zonnebloem...

HvV: "Zonnebloem is een katalysator. Je kunt hem vergelijken met Einstein. Een buitengewoon goed getypeerde figuur, die eigenlijk zeker weet dat er sprake is van een schepping. Wetenschap en religie komen bij hem in één persoon samen. Voor Zonnebloem is dat een evidentie, terwijl wij het toch hebben over een gigantische paradox. Het doet mij denken aan de pragmaticus Frangois Mit- terrand die in november van vorig jaar, met allerlei nare kankers in het presidentiële lijf, aanbelt bij zijn oude gabber, de 93-jarige filosoof en religieus denker Jean Guitton, met de vraag: 'Zeg, Jean, wat kan ik verwachten na mijn dood?' Waarop die de onrust van de officieel belangrijkste Fransman suste met de garantie dat zijn vrouw, op hoge leeftijd heengegaan, sterven als een geweldige belevenis ervaarde.
Zo komen wij terug bij professor Zonnebloem, en de bevinding dat de paradox de essentie is. Dat vind je bij het stripfiguur, maar evengoed bij mij. Ik heb het als jonge zanger bestaan om Jezus te kenschetsen als iemand 'Die het water zo vertrouwde dat hij zomaar over zee ging.' Nou, dat vloog in de jaren zestig in alle denkbare verkeerde keelgaten. Het dient nu nagegeven dat ik dat buitengewoon theatraal zong. Maar daarom ben ik nu niet minder overtuigd van het feit dat het inderdaad zo in elkaar steekt. Dat alles begint bij het respect voor een ander, en voor wat je niet begrijpt. Ik denk werkelijk dat, als je het water voldoende vertrouwt, je zo van Zeebrugge naar Engeland sjokt, (lach) Begrijp je? Dus vind ik dat ik de professor moet bedanken voor zijn bijdrage aan mijn geestesgoed.

... Ik kan mij nog goed herinneren het Ultieme Geluk ooit een keer te hebben gezien, in een café op de Brusselse Grote Markt. Een man, te oud en te lelijk om waar te zijn, zat daar met een stuk of twaalf lege jeneverglazen voor zich. Ik heb sprakeloos naar die man zitten kijken. Die oogde zó gelukkig. Die zat in een jeneverwaas heen en weer te wiebelen. Al die glazen uit en die man had een aura, dat was geweldig... Ik mompelde bij mijzelf: dankuwel, meneer. Want hij zat niet opgespeld in een bejaardentehuis, hij verpleegde zichzelf en zweefde over een jenevermeer.

... Nu zullen de lezers hoofdschuddend denken, wat propageert die Van Veen hier het alcoholisme? Na zestien sake's en vierentwintig glazen whisky, een dozijn jonge jenevers. Daar gaat het mij niet om... Die idealist Zonnebloem maakt de maanreizen mogelijk, maar natuurlijk duikt in het verhaal een ongeschoren Kroaat op die Trifonius' nobele uitvinding wil misbruiken om er aartsvijand Servië mee plat te gooien. Die paradoxen vind je bij Shakespeare evengoed als bij Hergé. Wat is het verschil, het draait om het spel van degene die het ideaal van een ander misbruikt om macht te veroveren, of te consolideren. Bijgevolg, merci, monsieur Zonnebloem"

- Merci aussi, mijnheer Brel...


HvV: "Dat staat letterlijk in een hommage-lied waar ik aan werk: Maar als ik weer in zo'n voorjaarsstorm geniet van bijval die neerdaalt van het balkon en opstijgt uit de parterre, en dank ik het hooggeëerd publiek, klopt steevast in mijn hart een stem die zegt: Ik dank u ook, mijnheer. Mijn meester Brei, ik dank u wel.

Met dat lied ga ik de komende jaren Nederland en Vlaanderen bezingen. Na dertig jaar dat ik hem meeneem, is de man deel gaan uitmaken van mijn werkelijkheid. En, mét Zonnebloem, betuig ik hem mijn erkentelijkheid... Eigenlijk zou dat op mijn grafsteen moeten staan: Hier rust Van Veen, met dank aan... een stoet vrouwen en mannen."

- Jouw lied 'Gemengde Gevoelens' gaat over Nederland en heeft iets van Brels 'Le plat pays'. Maar is het niet wat grof om Nederland te plaatsen als 'Het oord waar God zijn scheten laat, waar de Heer zijn boeren laat'. Is dat niet een beetje Jeroen Bosch revisited?
HvV: "Dan komen wij terug op de gedachte dat het leven een idee is van een fenomeen dat wij niet kennen en gemakshalve God noemen. Rest de vraag welk deel van de wereld uit een van de negen gaten van die Lieve Heer is gekomen. En, terug verwijzend naar de winderigheid van mijn land, ben ik gaan veronderstellen dat Nederland een scheet van God is." -

Of een plas van de Allerhoogste?
HvV: Neen. De plas is voor de rekening van de Nederlander zelf. Holland betekent Houtland. Hol-land was in de oertijd één groot bos dat die nijvere Nederlanders omgezaagd hebben om schepen te bouwen om zeeën te bevaren om een wereldnatie te worden. En toen de haard om méér vroeg, zijn zij het westen van het land - daar komt mijn naam, Van-Veen, vandaan - gaan afgraven om het op te stoken, met ais gevolg dat wij onder de zeespiegel zakten en telkens weer verbaasd opkijken naar het neerstortende water van de Oostenrijkse alpen dat met een geweldige snelheid naar het laagste punt stroomt, naar ons. Dus kan je God de schuld niet geven dat wij ons kniehoog in de drab bevinden. Een economische miscalculering die wij, vreemd genoeg, niet op school leren. Hoe het je eigen Schicksal is dat je als natie opgebrand bent. Ik heb dat ooit op de autoradio gehoord, ik heb mijn wagen langs de kant gezet om aandachtig te luisteren. Ik kon mijn oren niet geloven. Een wijze man was dat aan het bijbrengen. Maar n 'Gemengde Gevoelens' verklaar ik ook mijn liefde voor dat land. Ik hou van Holland. Je komt echt thuis, maar daarvoor moet je wel weggaan, anders is er van thuis komen geen sprake. Ik kan over thuis komen meepraten..."

"Ik herinner mij nog de prenatale periode van mijn artistieke bestaan, die periode situeert zich in Vlaanderen, anno 1964. Met Frans Verleyen, Jan Geysen en Piet Andriessen wilden wij een Nederlands/Vlaams theater oprichten. Dat was een heel euforische tijd, die zowat anderhalf jaar geduurd heeft. Geysen is het omroepwezen ingetrokken en nu ai dood, Verleyen werd een vooraanstaand journalist en Andriessen is in België baas van de culturele radio. Het was de tijd van Shaffy Chan- tant... Wij (Erik van der Wurff, Gerard Jongerius, Laurens van Rooyen en ik) deden er drieëneenhalf uur over om van Utrecht naar Antwerpen te rijden. Wij dokkerden in een Trabant - gekocht voor vijftienhonderd gulden - via Brasschaat naar Antwerpen. Elke dag op en af, want geen geld voor overnachting. De romantische beginperiode. Wij sliepen niet; dat was thuis komen, goeie morgen zeggen, douchen, en weer de hort op. Het eerste grote succes overkwam mij op het Humorfestival van Knokke-Heist. Het tv-weekblad 'Humo' schreef: Herman van Veen is de revelatie van Knokke- Heist. Met het blad onder mijn oksel belde ik mijn vader op en vroeg 'Papa, wat is een revelatie?'.
'Dat is dik in orde, jongen', stelde hij mij gerust.

De jaren zestig, de euforie die door ons lijf stoof, het geluk dat niet op kon... Ik stond in Leuven voor een volle aula al twintig minuten mijn best te doen en zag ineens tot mijn consternatie drie 'rijen' leeglopen en zich naar de uitgang spoeden. Een kwartier later waren ze er weer, sommigen met hun das op halfzeven. Die hadden buiten even wat Waalse medestudenten in elkaar geslagen. Het was de tijd van de taalsplitsing van de universiteit, de Fransta- ligen moesten uit Leuven weg. Elke dag was het raak, het epicentrum van de strijd situeerde zich op het brede stationsplein. Daar stroomden ze op maandagmorgen, terug van boterhammen bij moeder thuis te hebben gegeten, met opgestroopte mouwen dat station uit, Laurens, Erik, Gerard en ik installeerden ons op een terrasje om, koffie bij de hand, van het vertoon te genieten. Soms regisseerden wij de Veldslag, gaven aanwijzingen, toonden een Waal die op het punt stond de dans te ontspringen...

De wilde jaren die een héél andere tijd, vandaag, vooraf gingen. Vanmorgen kwam een vrouw mij in het hotel persoonlijk bedanken voor een lied dat ik gisteren zong. Zij is jarenlang door haar vader misbruikt geweest en door dat lied te horen kreeg zij een antwoord op een essentiële vraag van haar en is de puzzel plotseling in elkaar gepast, waardoor ze weer in staat is om van die vader te houden. Dat lied heet Wie', de tekst zegt onder meer: Wie heeft de zon uit jouw gezicht gehaald? Een heel mooi nummer van Catherine Lara dat ik zing met een Kuifjesboek in de hand. De kracht van een goed lied is dat het als luisteraar jouw lied wordt, als je dat wilt.

.. Ik werk niet met namen in een lied, dat beperkt de vrijheid van interpretatie, en je moet de autonomie van een publiek respecteren. Ik werk meer met parabels. Daarom noemde ik daarnet dat voorbeeld van Piet Paaltjes.

Niet lang geleden doorstond ik een emotionele aardbeving in leper. Die verwerk ik in mijn huidige tournee. leper, leg ik de Duitsers en de Zwitsers uit, ligt in België, niet ver van de Franse grens, het is een kleine lakenstad. En die stad is vergéven van doden uit de Eerste Wereldoorlog. In leper liggen verbijsterend veel soldaten begraven. Iedere dag klinkt er nog een taptoe, als groet aan die jongens. Dat weet niemand buiten België. Ik wist het vaag, zonder de omvang te beseffen. Ik zou in leper spelen en arriveer er te vroeg. Ik was nooit in die stad geweest, ik parkeer mijn auto voor het gebouw waar ik moet zijn en zie dat daar ook twee exposities gaande zijn. Een over de Eerste Wereldoorlog en een over het Belgische koloniale verleden. Ik ga beide bekijken en had dat beter niet gedaan. Ik ben daar jankend uit weggelopen. In de ene zaal las ik brieven van Engelse soldaten aan hun moeder, in de andere zag ik foto's van nonnetjes die verkracht waren door voorbijrazende koppensnellers. Ik begreep na afloop dat je in leper, vandaag nog, bij iedere spadesteek een schedelscherf opgraaft. Ik heb die voorstelling met dichtgeknepen strot gedaan. Je kunt niet zo'n brief van een negentienjarige frontsoldaat lezen en tien minuten later staan grappen maken. Dus was die voorstelling van een verstikkende kracht. Ook om te zeggen dat elke voorstelling zijn eigen kwaliteiten en gebreken inhoudt. Alles wat ik in leper ter sprake bracht, associeerde ik met staal en kogels, en mollen.

In Zwitserland vertel ik het verhaal van leper. Waarom vertel ik dat hier, omdat Zwitserland on-geschonden arrogant uit de oorlogen is gekomen. En een buitenlandersbeleid voert dat gewoon en verwaarloosbaar deeltje van ons bruto nationaal inkomen gaat naar wat men 'de rest van de wereld' durft te noemen. Alsof de rest van de wereld iets anders is dan je eigen land! (stemverheffend). Er is geen grens in de geschiedenis die niet gebarsten is, ómdat het een grens was! Wij hebben met Stichting Colombine een documentaire gemaakt over de Masai, een bevolkingsgroep in Kenia. Die mensen zijn ten dode opgeschreven door het eenvoudig fenomeen prikkeldraad. Door het eenvoudige opdelen van provincies, het eenvoudige opdelen van een land ten behoeve van de computer, zodat het overzichtelijk blijft voor de vent die op de com- putertoetsen speelt. Maar hij vergeet dat je met een kudde moet kunnen trékken. Als je dat niet doet is het gras binnen de kortste keren op. Die schapen kunnen niet nog eens dat dooie gras eten, en nóg eens dat dooie gras. En na de schapen gaan de mensen dood, en zo wordt een 'rest van de wereld' opgeofferd aan logistiek. Godsgru- welijk, vind ik dat."

- Je hebt ooit de dood ontmoet?
HvV: "Ik reed een keer van Gent naar Antwerpen. Ik reed te hard, ontzettend hard. Waarom, weet ik niet. Ik had er een voorstelling op zitten en reed met die voorstelling nog in mijn hoofd met 160 per uur naar het hotel. Ik had niet gedronken, maar verkeerde in een euforische vermoeidheid, met nog maar één verlangen, het hotelbed. Plotseling zie ik in een flits mijn eigen dood. Ik zie mijn auto over de kop slaan en mezelf dood over het stuur hangen. In een reflex trap ik op de rem, rij door een flauwe bocht en zie letterlijk gebeuren wat ik voorzag, maar met een ander. Voor mij uit dendert iemand met zijn Mercedes tegen de middenberm. Ik ben gestopt en er naartoe gelopen. Over het stuur hing een man, hartstikke dood, in de pose die in mijn Visioen' voor mij was bestemd. Ik had toen ook de buitengewoon vreemde ervaring niet alleen te zijn met die man, het gevoel dat iemand onzichtbaar je observeert. Ik was al sterk intuïtief, maar sinds dat voorval ben ik mijn intuïtie nog meer gaan vertrouwen. Omdat intuïtie er niet voor niets is, verdomme. Omdat ik in mijn leven voor krankzinnige situaties heb gestaan die, als ik mijn intuïtie had gevolgd, niet zo ernstig waren af-gelopen. Ieder mens heeft dat, maar door de hec- tiek en de stress galopperen wij onszelf voorbij, te gehaast om naar de intuïtie te luisteren."

- Ik heb jou op 3 februari 1995 in het Duitse Münster met pianist Erik van der Wurtf en saxofonist Nard Reijnders vier uur lang met 2000 toeschouwers zien communiceren. Dat was op de derde van vier uitverkochte avonden. Na afloop onderhield je je met Duitse kennissen, reden wij door slecht weer tien minuten ver naar het hotel, daar stopte je eerst je dochter Anne in bed en dan kwam je bij ons in de bar aanschuiven. Je was ontspannen, rustig, aan-dachtig. Hoe onderhoud je die fysiek en mentale conditie, dertig jaar lang?
HvV: "Ik leef stapvoets, ik leef matig. Ik kan één borrel drinken, maar geen drie, laat staan twaalf, zoals die gelukkige man in Brussel. Ik zing geen zinnen, ik zing van woord naar woord. Als ik begin, kan ik niet aan de finale denken. Ik kan alleen maar duurzame dingen aan, ik kan geen incidenten hanteren, ik kan niets met onafgewerkt materiaal, zo steek ik niet in elkaar. Dit gesprek bereid ik voor, vraag mij niet hoé, maar ik bereid het voor. Ik denk over de gesprekspartner na, over de vroegere ontmoetingen die wij hadden, over je huiskamer. Naarmate je trein dichterbij kwam, kwam de informatie dichterbij. Als je dit artikel schrijft voor 'Het Parool', denk ik ook na over Het Parool. Hoe de krant over mijn voorstellingen geschreven heeft, met welke mensen ik gesproken heb, hoe vriendelijk Simon Carmiggelt over mijn literaire capaciteiten heeft ge-schreven. Allerlei stukjes over socialistische bitter-heid, over engagement, al die informatie. Op het moment dat het gesprek begint, heb ik een eind- weegs richting jou afgelegd."

- Er is in Nederland een postzegel uit met de beeltenis van de film 'Turks fruit'. Zou jij graag op een postzegel gehuldigd of herdacht worden?
HvV: "Ik denk niet dat ik dat leuk zou vinden. Om-dat dat niet mijn bedoeling is... Als je iets van mij zou willen bewaren, zou dat een man op straat zijn die een lied van mij fluit. Maar die vent kun je niet kópen. Ik vind het volstrekt onzinnig... Het mooie aan theater zoals ik dat doe is: het begint, het is afgelopen en het bestaat niet meer. Het is op, het is verdwenen in de kelen, ogen en oren van mensen die weer naar huis gaan, waar de realiteit wacht. Wij trekken naar een andere stad en daar komt het er wéér volledig anders uit, ontstaat een heel andere voorstelling. En, hop, dan is het weer gedaan. Toneel is stromend water. Daar moet geen postzegel aan te pas komen... Eigenlijk zou je moeten eisen dat bij je verscheiden alles van jezelf in rook opgaat. Opdat het in de herinnering zou achterblijven, niet als colosseum of als sokkel. Dat is de verstening van een leven, en leven is stuifmeel, het wappert weg.

... Maar wat ik wél zie, lang na mij, is een vrouwtje dat in haar platenbak scharrelt, zoekend naar vroeger. En ze trekt een schijf tevoorschijn, een beschadigde schijf in een afgeknabbelde hoes. En op die hoes zie je de vale afdruk van een liedjes- titel: Ik heb dat tedere gevoel (voor elke zot, voor elke dwaas, die in volkomen weerloosheid een ander mens beminnen kan...)''


(*) Menigmaal zei de melkboer
Des morgens tot haar meid:
'De stoep is weer nat.'
Och, hij wist niet
Dat er 's nachts
Op die stoep was geschreid.

Frangois Haverschmidt, nom de plume Piet Paaltjens



Johan Anthierens De Morgen - Het Parool, maart 1995