Margriet
Elisabeth Lockhom

Elisabeth Lockhom interviewt Herman van Veen, een clown op zoek naar eenvoud en steeds zinniger onzin

'Ik wil vertellen van mijn hoop, mijn angst, mijn gekte'

okt 1986

Ergens in een van zijn boeken beschrijft Herman van Veen hoe hij als jongetje van vier op een tafel klom om te gaan zingen. En hoe hij voelde dat dit het grootste geluk van de wereld was en dat hij sindsdien eigenlijk niets anders gedaan heeft dan tafels opzoeken...
Op de vraag van Elisabeth Lockhom wat het verschil is tussen in de badkamer zingen en op een tafel, een podium, antwoordt hij: „Ik heb ooit met Frank Sinatra een gesprek gehad over precies hetzelfde. Hij zei, en mooier kan ik het niet zeggen:
„Ik zing voor al die mensen die er niet bij waren..."
" Grinnikt: „Voor al die mensen die niet in de badkamer waren. Ik wil vertellen van mijn hoop, mijn angst, mijn gekte en ik ga er gewoon van uit dat er mensen zijn die dat willen horen."



Zing je wel eens zo maar, voor jezelf?

„Overal, in huis of in de auto. Op reis als ik alleen ben. Zingen is voor mij een grote vreugde. Kan dat merkwaardig warme gevoel bewerkstelligen dat je ook kan bevangen als je je kinderen uit school ziet hollen of als je iemand tegenkomt die je lang niet gezien hebt en van wie je houdt. Als ik zing, resoneert alles in me. Alles wat vastzit, zoemt vanzelf los. Niet alleen in mijn lijf, maar ook in mijn kop. Dat werkt heel bevrijdend."

De afgelopen jaren ben je uitsluitend-en met veel succes - in het buitenland opgetreden. Ben je niet bang dat je verblijf in Nederland hierna een afknapper wordt?

„Nee, ik verheug me meer dan ik je zeggen kan op het feit dat ik weer in Holland speel. Ik heb totaal geen behoefte iets te komen bewijzen, eerder een soort grinnikend gevoel van: Hier ben ik dan... Ik ben altijd doordrongen geweest van de gedachte: Ik zal ze laten zien hoe fantastisch leuk ik het vind om dit te doen."

De voorstelling die je nu speelt, daar loopt als een rode draad het thema van de dood doorheen. Wat bewoog jou om je daarmee bezig te gaan houden?

Plotseling de wijd opengesperde ogen, zoals hij soms te zien is in actie, op het toneel. „Ik wil 'm ontmaskeren. Niet de dood, maar de angst daarvoor. De angst voor sterven is nog steeds ongelooflijk. We weten ons er geen raad mee. In Duitsland zijn er al bureaus die als oma doodgaat dat wel even regelen. Daar hoeft de familie niet mee lastig gevallen te worden. De exploitatie van de angst, of het nu de dodelijke dreiging is van een kernoorlog, van aids of van kanker... de oorzaak daarvan ligt in het negeren van de dood als feit.
In de voorstelling voer ik een soort clowneske strijd met de dood: ik bedenk hem, ontvlucht hem, ben naar hem op zoek. Zing ook: „Waar is de dood van Pierlala, waar zou ie zijn gebleven, soms denk je dat je vliegen kan, maar het blijft meestal bij zweven..." (tekst: Sjoerd Kuyper).
Veel mensen houden de mogelijkheid achter de hand dat er zo iets is als een leven hierna. Maar voor mij is een mens sterfelijk. Punt uit. En daarin ligt zijn kracht."

Het moet nu gedaan, vind jij.

„Ja. Ik vind dat een mens doordrongen moet zijn van het feit dat je een stempel op dit bestaan kunt drukken voor generaties. Dat kan echter alleen als je doorzicht krijgt. Dat vind je misschien een raar woord, maar daar bedoel ik mee: zicht op toen, nu, en dan. Heden, verleden en toekomst zitten onverbiddelijk aan elkaar vast. Dat natrekken van die vroegere sporen is ontzettend belangrijk. Dat moet je voor jezelf uitspitten, of het nu je opinies betreft, je relaties op je vak. Ik zie dat het bij mezelf ook zo werkt: pas door me goed te realiseren wat ik gedaan heb en wat ik nu doe, zal ik op een dag in staat zijn een steeds eenvoudiger clown te zijn met steeds zinniger onzin."

Grappig. Voordat ik naar jou toeging, had ik een gesprek met Willem Wilmink over jou en toen ik hem vroeg wat jij de laatste jaren voor groei had doorgemaakt, zei hij met een klein lachje: „Herman is in alle opzichten kaler geworden..."

Ergens in dé diepte begint er een lach, die steeds uitbundiger wordt. Om als hij gestopt is nog een keer opnieuw te beginnen. Eindelijk stil zegt hij: „Ik voel het zelf ook zo. Al het overbodige begint te verdwijnen... Weet je, dat ik ooit mezelf heb gezien? Ik kwam binnen in een café in Brussel en zag een oude man in een hoek zitten. Ik dacht onmiddellijk: Daar zit ik... Het was een oude, ongeschoren man met een gezicht vol grappen. Hij zat daar met een glas thee en een biscuitje alleen maar optimaal gelukkig te wezen."

Wat herkende je, het geluk?

„Ja, toen ik dat tijdeloze gezicht zag, met de glans van zaligheid, dacht ik: Mensenkinderen, het is 'm gelukt! Ik wist plotseling heel zeker dat ik ook de potentie in mij had zó gelukkig te zijn."

Fantaseer je wel eens over je eigen dood?

„Nee. Ik heb wel een soort voorgevoel dat ik weet wanneer het zal gaan gebeuren, maar dat zeg ik je niet. Reëel gesproken word ik zestig, alles daarboven is meegeno men. Daar moet je rekening mee houden als je zulke inspanningen levert als ik. Het is een zwaar vak. Je hebt er een bereconditie voor nodig. Gelukkig heb ik een goed lijf. Nee, daar doe ik weinig voor. Ik verdom het om in het bos te gaan rennen. Ik voetbal in het zevende van ons dorp en ik tennis. Het enige dat ik extra doe, is een soort warming-up voor de voorstelling."

Heb je bepaalde magische handelingen voor je optreedt?

Verschrikt: „Wat? Nee hoor, het is gewoon werk. Zalig werk. Het voornaamste gebeurt in je kop. Voor de voorstelling neem ik alle handelingen even door. Sta ik stil bij alle handelingen die ik ga doen. Net een piloot die niet wegkan voor ie zijn lijst van honderd heeft gecheckt. Als ik op dat moment dingen oversla, vergeet ik ze ook subiet in de voorstelling. Zo werkt dat bij mij, niet alleen bij een voorstelling trouwens, maar bij alles. Zelfs bij dit interview. Ik heb verschillende interviews van jou gelezen, dus probeer ik me voor te stellen met wat voor iemand ik te maken ga krijgen en dan neem ik een aantal beslissingen voor mezelf."

Daar niet over praten en daar niet en daar niet...

Aarzelt: „Nou nee, niet zo expliciet. Het is meer een soort correctie op mezelf. Dingen die ik nog weet uit andere interviews. Zo van: daar en daar heb ik ontzettend zitten ouwehoeren. Laat ik nou niet weer gaan zitten kletsen over waar ik geen sjoege van heb, want dan valt de essentie van het verhaal zo weg. Of ik makkelijk in die valkuil terechtkom? O ja, een heleboel mensen, denk ik. Laatst las ik een boek over de Italiaanse filmregisseur Fellini en daar werd hem gevraagd: „Waar schaamt u zich het meest voor?" Fellini zei: „Voor al die stomme interviews die ik heb gegeven. Als ik die terug lees, vind ik dat ik zo'n onzin heb uitgekraamd."

Wat een prachtige vraag trouwens. Vertel eens, waar schaam jij je het meest voor?

„Nou, schaamtegevoel ken ik eigenlijk niet zo. Ik kan wel gigantisch in verlegenheid gebracht worden. Bijvoorbeeld volstrekt verbijsterd en vertederd raken als er naar mij toe een initiatief ondernomen wordt. Als iemand mij vasthoudt zonder enige aanleiding en mij daadwerkelijk toont wat hij of zij voelt. Dan besef ik ineens dat ik een lichaam heb en dan is het ineens allemaal te groot of te niks. Dan ben ik bijna gewichtloos, verlies ik een heleboel houvast... Het zal wel de een of andere rare, psychische afwijking zijn. Ik kan me slecht laten dragen, omdat ik altijd zo moet roeien. Als je met kinderen speelt, kunnen ze zich zo vol overgave in je armen laten vallen. Dat is iets dat ik niet kan. Ik geef mezelf niet makkelijk uit handen. Nee, dat gebeurt niet uit argwaan. Hetzelfde gebeurt in mijn werk ook. Als iemand een speciale plaats heeft aangevraagd voor een gehandicapte mevrouw en alles is geregeld, dan vraag ik mezelf toch af: Maar zou ze op die en die rij daar nu echt goed kunnen zien? Me voor alles verantwoordelijk voelen, dat heeft er bij mij altijd ingezeten. Als we vroeger op de lagere school de stoelen op de tafeltjes moesten zetten en een kind vergat dat, dan deed ik het altijd. Soms denk ik: Laat alles toch eens vallen. Laat de zaak de zaak. Maar dat lukt dus niet. In ons gezin is het ook een factor. Ik weet dat ik de anderen er soms mee tekort doe. Ik geef ze niet de kans hun eigen fouten te maken. En dat is niet oké."

Je begint je laatste boek „Zolang de voorraad strekt" met een paar korte mededelingen: „Geboren op 14 maart 1945. Vis. In Utrecht. Stadskind. Middelste van drie. Twee zusjes. In een milieu van warmte en vertrouwen." Vertel eens iets meer over dat milieu.

„Toen mijn vader voor het eerst bij ons logeerde,hoorde ik hem hoesten en dat maakte zo onbeschrijflijk gelukkig. Als ik dat kuchen vroeger hoorde, wist ik: Pappa is thuis. Er zitten geen tijgers onder mijn bed, donker is niet erg en Sinterklaas valt ook wel mee...
Een ander beeld is de kachel als dorpsplein van het huis. En de tafel met de lamp erboven waar alles gebeurde. Waar ik mijn huiswerk zat te maken, mijn vader een brief moest schrijven, mijn moeder zat te breien en de poes ook altijd wat moest. Dat is veiligheid. Ik kan ook zeggen: Die ontzettend lange mat, die voortdurend omgekeerd werd, want de onderkant was altijd mooier dan de bovenkant. En als de kolenboer eroverheen was geweest, had mijn moeder weer een alibi om drie maanden te kankeren: Alles zit onder het stof, ziet zwart van het roet. Dat gemopper en gezeur en dat eeuwige omdraaien van die mat, dat klinkt allemaal als gedoe, maar voor mij betekent het thuis. Het is die warmte die een raar, lullig sentiment in mij wakker maakt.
Ik heb drieëntwintig jaar thuis gewoond. Zat op het conservatorium in Utrecht en ben mijn hele studietijd thuis gebleven. Ik heb geen minuut de neiging gehad eerder te vertrekken. Het was veel te gezellig. Maar waar ik het tamelijk tobberig mee gehad heb, was die overgang vanuit zo'n beschermd gezin, zo'n lief gezin, de maatschappij in. Dat was happen, hoor. Plotseling die wereld waar ik helemaal niet om gevraagd had en die ik maar moest accepteren. Dingen zijn zoals ze zijn, en niet anders."

Je noemt de overgang vanuit dat beschermde gezin. Bedoel je daarmee dat er vroeger veel van je werd weggehouden en dat daarom de werkelijkheid jou angst aanjoeg?

Haastig: „Nee, nee, dat begrijp je niet goed. Ik zal het je uitleggen. Ik ben op het eind van de tweede wereldoorlog geboren en in de jaren vijftig was de hele sfeer van: dit mag nooit meer gebeuren. We poetsen het zeil, alles is weer schoon... Met die veilige gedachte ben ik opgegroeid. Maar toen ik ouder werd en het huis uittrok, zag ik plotseling dat het zeil helemaal niet gepoetst was. Niet voorgoed tenminste. En met die reali- teit heb ik heel wat te stellen gehad. En nóg. Ik blijf me erover verbazen. Er is geen dag waarop ik niet verschrikkelijk verontwaardigd raak. De Nederlandse overheid bijvoorbeeld koopt van gemeenschapsgelden tanks om ons land te kunnen verdedigen. Maar als je dan tegelijkertijd weet dat er op dat ogenblik dringend geld nodig is voor beenmergtransplantaties en dat dat er niet is, dan word ik daar giftig over als de pest. En als een buurman van mij een kind verliest aan leuke- mie word ik hysterisch."

Hoe oud zijn jouw kinderen?

„Drie, acht, zestien en achttien." Wacht even en zegt dan droogjes: „Twee moeders dus... Mijn eerste huwelijk heeft zes jaar geduurd. Het is me nooit duidelijk geworden hoe het kan dat mensen die elkaar zo lief vinden zo volkomen uitgepraat kunnen raken. Echt uitgepraat. We zijn nog steeds heel gek op elkaar. Hebben van het begin af aan geweten: we hebben nog een taak samen, twee kinderen die we moeten helpen volwassen te worden. Toen we ontdekten dat onze emoties allebei een andere kant opgingen, zijn we naar een advocaat en een kinderpsycholoog gegaan en hebben gevraagd: Wat zijn de risico's die we lopen? Iets over Marlous vertellen, de vrouw met wie ik nu getrouwd ben? Wat kan een man meer over zijn vrouw vertellen dan dat ie van d'r houdt." Stilte, „Ik denk... ik denk wat mij het meest in haar heeft aangesproken haar volstrekte oprechtheid is. Je kan op haar bouwen. Ze accepteert mensen volkomen zoals ze zijn, heeft niet de minste neiging iemand te veranderen. Ik heb ooit eens bij een boer hier in de omgeving een paar koperdrukken gekocht: plaatjes waar een spreuk in was gegraveerd. Op de een stond: „Wat vader doet is altijd goed" en op de ander: „Wat moeder doet is altijd goed". We hebben ze nooit opgehangen, het was meer een grap, maar het zei wel iets over ons uitgangspunt: Marlous die nooit aan mijn intentie twijfelt en ik omgekeerd."

Wat voor soort dingen kunnen jou vertederen?

Veert op: „Tsja, dat vind je misschien een belachelijke antwoord, maar ik vind een krop sla buitengewoon vertederend. Hoe dat almaar mooier wordt van binnen, al die golfjes in elkaar." Begint vervolgens een begeesterd verhaal over hoe prachtig het is om een konijn een krop sla te zien uitpakken, om dan plotseling verbijsterd te zwijgen als ik zeg: „Ik bedoelde eigenlijk ten aanzien van Marlous..." Hij zwijgt heel lang, zo lang, dat ik al bijna geen antwoord meer verwacht. Mompelt dan: „Wat mij vertedert - ze zal het nooit geloven - is dat ze altijd zo aarzelt in het op gang komen. Ik sta 's ochtends op, schiet een broek aan, poets mijn tanden of ga in het bad, maar zij heeft zo iets aarzelends over zich als van een poes. Loopt een poos in het luchtledig en weet niet of ze ja of nee iets met de wereld aan zal gaan. Ze kan bijvoorbeeld naar de telefoon lopen om-te gaan bellen en dan nooit de telefoon bereiken. Dan slaat ze ineens rechtsaf, ergens heen. Daar kan ik met bewondering naar kijken."

Ik zou even terug willen komen op je kinderen. Wat zou JIJ dóór willen geven aan ze?

„Ik zou ze willen leren hoe ze zich moeten concentreren." Na een blik op mijn niet-be- grijpende gezicht: „O nee, ik bedoel geen concentratie op het bord of zo, niet de concentratie die ze op school bedoelen. Ik geloof dat iedere situatie recht heeft op onze volledige aandacht. Want als je aan iets jouw zorgvuldige aandacht geeft, of het nu het bereiden van een maaltijd is of het maken van een wandeling, dan ontstaat er vanzelf warmte. Verder zou ik ze willen leren, maar dat is een heel ander verhaal, dat weerloosheid een kracht is. Dat weerloosheid in deze wereld misschien wel de grootste weerbaarheid is."

Dat doet me denken aan een lied van jou, „Het tedere gevoel", dat eindigt met een mens „die in volkomen weerloosheid een ander mens beminnen kan."

„Ja, dat klopt. Dat is een tekst die Riwka Bruining ooit voor mij geschreven heeft en het is een soort credo voor mij. Ik ben ooit met haar in contact gekomen toen ik nog bij mijn ouders woonde. Plotseling was ze daar. Een joodse vrouw van een wat onbestemde leeftijd. Ze zag mij. Kwam naar me toe, praatte met mij, gaf me op m'n flikker. En op een dag schreef ze die tekst die mijn leven lang mijn basis-tekst zal blijven: „Ik heb dat tedere gevoel- voor elke zot, voor elke dwaas/die buiten ronddaast zonder doel/die niemands knecht is, niemands baas." Ik wist meteen: dit is mijn hele pakkie-an. Die vrouw heeft al haar hebben en houwen in me gestoken."

Toen ik jouw voorstelling zag, hoorde ik in de pauze een paar mensen het vermoeden uitspreken, dat jouw engagement minder geworden zou zijn.

„O, daar ben ik het helemaal niet mee eens. Vroeger ging ik tegen alles in als een redenaar, maar daar schoot ik vaak dóór. Ik zing nu in de voorstelling een gedicht van Judith Herzberg: „Lieg niet over iets groots..." Daar is een heleboel sores teruggebracht naar de basis: onoprechtheid. Dat hoef je niet altijd Nicaragua te noemen, soms zijn we dat zélf. Nicaragua kan dat deel in ons zijn, dat onoprecht bezig is. De muur in Berlijn kan ook in je kop zitten. ledere man die een stuk prikkeldraad spant tussen zijn tuin en die van de buurman, stelt een daad van agressie." Zwijgt even en zegt dan: „Ach, engagement..." Het is stil en dan begint hij op een vlakke verteltoon te praten: „Ik loop in een klein dorp, middenin het oerwoud. Ik, een witte man, in een witte bloes en een fleurige broek. Ik ben daar op reis in mijn functie van „ambassadeur" van Unicef. Plotseling komt er een vrouw naar me toe: „Dokter, dokter, wat is er aan de hand met mijn kind?" En ze legt het kind in mijn armen. Het kind is dood. Dood door ondervoeding. Dat hoeft je maar één keer te gebeuren en je weet heel zeker: We hebben geen recht om wat voor vragen in wat voor la dan ook te bewaren. We hebben geen recht om ons wat voor luxe dan ook te permitteren zo lang we deze wereld niet echt met elkaar delen... Iets meer dan tien jaar geleden heb ik de stichting Colom- bine opgericht, met als motto: „Wereld Delen". We geven voorlichting, steunen projecten in de derde wereld en daarnaast financieren we mee aan een leerstoel voor vredesonderwijs."

Hoe kom je aan het geld?

„Gewoon hard zingen, bedelen, gesprekken houden op scholen, alles waar ik op een zo zuiver mogelijke manier geld mee kan verdienen. Samen met de stichting Colombine hebben we een paar jaar geleden een aantal Vietnamese bootvluchtelingen onder onze hoede genomen. Ik was ze tegengekomen op de Phüippijnen tijdens mijn reizen voor Colombine. Ze waren door Marcos op een soort vuilnishoop gezet met prikkeldraad eromheen. Honderden mensen, volkomen aan hun lot overgelaten, tot eindelijk een katholieke zuster zich voor hen verantwoordelijk ging voelen. Toen ik die zuster tegen het lijf liep, wist ik: Hier kan ik niet aan voorbijgaan. Wij hebben toen zelf een gezin in huis genomen."

Hoe ging dat, in de praktijk? Hulp verlenen onder je eigen dak lijkt me nog heel wat anders dan veilig op een afstand.

„Die mensen hadden niets, helemaal niets. Wij hadden een hoek van ons huis schoongemaakt en ingericht. Een keukentje voor ze geïmproviseerd, slaapkamers. Maar-tot onze verbazing bleken ze helemaal geen behoefte te hebben aan twee of drie kamers, maar kropen ze alleen maar bij elkaar. Ik heb er veel van geleerd. Ik heb mezelf soms aan mijn stoel moeten vasthouden, omdat ik allerlei dingen voor ze wilde oplossen. . Ik moest toen echt tegen mezelf zeggen: Van Veen, je belt niet... Pas als zij het vraagt, kun je wat gaan ondernemen. Zo gaat het met kinderen ook. Je helpt ze pas echt als je ze helpt zichzelf te helpen."

Huub Oosterhuis schreef ooit voor Abel Herzberg: „Je dacht dat deze wereld anders was, maar je bent er nog steeds niet achter dat het gewoon deze wereld is..." „Ja precies, dat herken ik. Ik zing ook in mijn voorstelling:

„Deze wereld is de mijne niet..." Deze wereld is niet de wereld zoals ik denk dat een wereld behoort te zijn." Is een poos stil en zegt dan zacht, met bijna afgewend gezicht: „We hadden vroeger thuis een boekenkast en daar achter stonden twee boeken die voor ons, kinderen, verboden waren. Het ene was „Bob en Daphne" en het andere was een boek over Hitler. „Bob en Daphne" vond ik buitengewoon erotisch, dat was een boek waar ik zéér opgewonden van raakte, maar dat boek over Hitler, daarna hóefde het leven van mij niet meer. Wou ik als ik kind nooit meer groot worden. Er stonden foto's in van bergen brillen, bergen kunstgebitten en kuilen vol lijken. "Het was een rare symboliek voor mij, juist die twee dingen daar in het geheim achter de boekenkast. Een soort perron, waarvan twee treinen vertrokken: één naar mogelijk geluk, een ander naar verderf. Ik ben mij er nogsteeds pijnlijk van bewust dat er een trein verderf staat en een trein geluk. Ik begin er trouwens steeds meer van overtuigd te raken dat je alleen vanuit het geluk het verderf kunt bestrijden. Mijn engagement vroeger gebeurde vaak vanuit een onvermogen; dat is nu anders. Ik zing nu bijvoorbeeld over mijn driejarige dochter en zeg: „De wereld is niet mooi, maar jij kan haar een beetje mooier kleuren..." Daarmee zeg ik: Het is niet oké, het deugt zelfs van geen kant, maar "dat wil niet zeggen dat we machteloos zijn. Want als je één radertje gaat poetsen en aanpakt, dan inspireert dat radertje weer een ander radertje. Daar ga ik van uit en ik zie dat het in mijn leven werkt. Als ik nu die gozer uit Vietnam zie lopen die bij ons in huis heeft gezeten, bijna twee meter lang nu, dan denk ik toch: Hij had geen enkele kans, maar heeft nu een goeie vakopleiding gehad, geborgenheid gekend,en loopt rond met een gebaar van: de wereld is van mij..."