ADWIN DE KLUYVER
de Leeuwarder Courant
Herman behoort tot de buitencategorie 31 mei 2008

DRACHTEN - Dit is geen recensie. U weet wel zo’n stukje dat wel vaker op deze pagina staat en waar een zuurpruim van dienst met wat mitsen en maren strooit bij een voorstelling of concert.

Bij Herman van Veen is zo’n kritische bespreking eigenlijk overbodig. Herman behoort tot de buitencategorie. De meest bereisde kleinkunstenaar van Nederland komt en gaat naar
believen. Tussen zijn optredens in Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Amerika en Zuid-Afrika
maakt hij dan om de paar jaar een tournee langs Nederlandse theaters.

Namen hebben die voorstellingen allang niet meer. Dat hoeft ook niet want ze lijken altijd op zijn vorige voorstellingreeks. Bij elke andere artiest zou dat als een bezwaar gelden – in een recensie zeur je dan dat hij zich niet meer vernieuwt of voorspelbaar is geworden maar bij Van Veen vloeien oud en nieuw werk naadloos in elkaar over. Aangenaam is het om weer eens het bitterzoete ‘Rivierenbuurt’ van Ischa Meijer te horen. Daar klinken een paar regels van ‘Anne’ als inleiding van een verhaal over zijn inmiddels ook optredende dochter. Er is natuurlijk een Brel-vertaling. ‘Zo vrolijk’ wordt in een dronken jasje gehesen. En er zijn altijd een paar liedjes van de overleden tekstdichter Willem Wilmink, zoals een meezingversie van het hitje ‘Hilversum 3’. Ook de anekdote dat de dichtende Tukker met de royalties zijn gebit liet reviseren, wordt weer eens verteld. Maar wel met liefde, dus dat stoort geen moment.

Nieuw werk is vooral afkomstig van de vorig jaar verschenen cd ‘Nederlanders’. Hoogtepunt:
het heerlijk voortstuwende ‘Onderaan de dijk’ van Thé Lau. Als Van Veen nog eens volledig nieuwe wegen in wil slaan dan zou hij zich kunnen wagen aan een cd met dergelijke uitgebeende popliedjes, met Lau als nieuwe hofleverancier. Maar nou niet zeuren, dit is geen recensie. Elk nummer oud of nieuw – wordt spannend omlijst door drie virtuoze musici: Edith Leerkes op gitaar, Jannemien Cnossen op viool en kleine grote man Erik van der Wurff op piano en basgitaar, met wie Van Veen al veertig jaar samenwerkt.
Dat de jaren gaan tellen is overigens nauwelijks te merken. Van Veen dartelt, vlindert en stuift over het podium als een jonge god.
Alleen aan de onderwerpkeuze is te merken dat opa Herman een dagje ouder is. Van Veen zingt en spreekt wat vaker over dood, ziekte en gebrek. Ook jeugdherinneringen komen regelmatig voorbij. En hij grijpt met enige regelmaat naar de rug bij een al te uitbundig nummer.

Maar dat is theater. En als Van Veen ergens in uitblinkt dan is dat het wel. Fascinerend is het om te zien hoe deze vakman, rasentertainer en podiumdier schijnbaar moeiteloos en volstrekt ontspannen zijn publiek bespeelt. Terwijl er natuurlijk wel een hele avond gewerkt wordt.
Want om een voorstelling in balans te krijgen zet Van Veen tegenover de lyrische troubadour de absurde clown en de cabaretier. Die gekte is bij hem altijd het tegenwicht voor de poëzie. Na een liedje over God volgt zo een conference van een Utrechter met een erectieprobleem. Maar ho, nu lijkt het wel een recensie met analyse en zo.

Terwijl het enige wat eigenlijk over deze voorstelling te zeggen valt, is samen te vatten in één zin. Hetzelfde zinnetje dat een piepjonge Herman uitsprak nadat hij in de kerk een fgrijselijk valse ‘Ave Maria’ had gezongen:
,,Ik vond het prachtig.”



ADWIN DE KLUYVER