Ruud Meijer
HP/DE TIJD
Reiziger in taal & muziek 14 nov 2008

Veen zit veertig jaar in het vak en viert dat met zes weken Carré. Een gesprek over de pratende man, een koffer op de bühne en zijn relatie met de oude mevrouw aan de Amstel .

"Ik word nog niet wakker met een onderbroek vol stront, heb geen houten tenen of kloten van karton, nog geen vermolmde totempaal. God zij dank."
Zingend te midden van zijn muzikanten telt Herman van Veen zijn zegeningen. 63 jaar oud is hij nu, deze zelfvernoemde reiziger in taal en muziek. Maar ook al draagt de poëtische, muzikale clown vandaag de dag een vleespet met platinablonde franje, en hebben de jaren hun groeven achtergelaten in zijn markante kop, na veertig jaar spelen kolkt het artiestenbloed bij hem nog steeds door de aderen. De zanger, muzikant, acteur, regisseur, kunstschilder en strijder voor de rechten van het kind, viert zijn jubileum in Carré, de oude dame aan de Amstel met wie hij al vele jaren een gepassioneerde, onvoorwaardelijke buitenechtelijke affaire heeft.
Steevast anderhalf uur voordat het doek van Carré opengaat, komen Van Veen en zijn begeleiders op het podium bijeen om te bespreken hoe zij het die avond zullen gaan doen. Geen voorstelling is hetzelfde: een routineus vluggertje zou namelijk van weinig respect getuigen voor zowel het publiek als voor Van Veens maîtresse van koninklijke bloede, de vrouw die hem al veertig jaar met open armen ontvangt. Ondanks het feit dat hij tijdens de zes weken lange jubileumserie zijn vierhonderdste voorstelling in Carré speelt, laat hij niets aan het toeval over. "Want zelfs als wij niets aan onze voorstelling zouden veranderen, dan is het de wereld om ons heen die de werkelijkheid op het podium kleurt," zegt hij cryptisch. En dan, als uitleg: "Niemand kijkt sinds een paar weken nog hetzelfde aan tegen een bankdirecteur en de negro spiritual zal na de overwinning van Obama nooit meer hetzelfde zijn. Over die dingen moetje het hebben voordat je gaat spelen. Want de actualiteit is altijd in ons werk aanwezig, zelfs als ze in de show niet met naam en toenaam wordt genoemd."
De man die zijn geloofsbrieven al filo-soferend neerlegt, zat een paar minuten eerder - geronde rug, afhangende haren, het linkeroor naar de toetsen gedraaid -nog een compositie in wording op de vleugel van Carré te spelen. "Het schrijven van nieuwe dingen is voor ons een doorlopend proces," vertelt hij. Wanneer Van Veen het over 'wij' heeft, hanteert hij niet de pluralis majestatis, maar heeft hij het over pianist Erik van der Wurff gitariste Edith Leerkes, violiste Jannemien Cnossen en, in een breder verband, het hele productieapparaat dat het werk van het fenomeen Van Veen mogelijk maakt. "Gis-teren," vervolgt hij, "hebben we een num-mer gedaan dat ik nog maar een paar dagen geleden heb geschreven. Ik ben een boek met interviews met Torn Waits aan het lezen. Een fenomenaal kunstenaar vind ik die man. Al lezend dacht ik ineens: dit is een song! Die man houdt van allemaal dingen waar ik niet van hou. Maar, ik hou wél van Tom... Dat is een mooi gegeven, toch? Misschien spelen we dat lied nooit meer, maar dat geeft niet. Het gaat niet om de eeuwigheid, maar om het moment."

Herman van Veen doet zijn verhaal aan een tafeltje dat is volgebouwd met percussie-instrumenten die tijdens de voorstellingen in zijn Carré virtuoos door hem bespeeld worden. Maar is het nog wel zijn Carré? Het theater wordt de laatste jaren steeds vaker bespeeld door nieuwlichters die er in het verleden - we gooien er maar even een chargerende, respectloze stelling tegenaan - de toiletten niet eens hadden mogen schoonmaken. Van Veen kijkt uit-drukkingsloos voor zich uit, ontkent de stelling niet. En dan, zonder verdere omhaal van woorden: "Dat verdient deze oude dame niet. Maar ja, het is het beleid. Het theater is economisch gezien wat minder flexibel dan voorheen en daardoor wordt er noodgedwongen steeds meer ge-programmeerd op de hype. In de jaren zestig en zeventig waren de maandag en de dinsdag voor de spannende, grensverleggende producties en werd er muziek gespeeld van Peter Schat of Bruno Maderna. Ik vind het nog steeds de taak van de theaters en van de overheid om het volstrekt onbekende aan het publiek te presenteren: dat verdient deze oude dame namelijk wél. Het is typerend voor deze maatschappij dat die ethische noodzakelijkheid is verdwenen. We leven in een tijd dat alles op iets moet lijken. Wanneer iets nergens op lijkt, dan bestaat het niet. Het is zelfs zo dat er meer waardering en aandacht is voor de replica dan voor het origineel. Umberto Eco heeft een mooi verhaal geschreven met als thema 'origineler dan het origineel'. Hij zegt daar bijvoorbeeld in dat in de Verenigde Staten een Venus van
Milo met twee armen staat en dat daar meer mensen naartoe gaan dan naar het origineel in Parijs."

Hij heeft veel aan te merken op de vluchtige oppervlakkigheid van het moderne bestaan, maar toch is Van Veen niet de man die vindt dat vroeger alles beter was. "Zever niet over afgezaagde tijd," zingt hij in zijn jubileumvoorstelling. "Zo goed het vroeger was, is het vroeger nooit geweest." Nee, wat hij bedoelt, is dat bijvoorbeeld de jonge Jacques Brei nu geen platencontract meer zou krijgen omdat zijn chansons niet op iets lijken wat verkoopt. "Nu," stelt Van Veen, "zou Brei moeten uitwijken naar een subcultuur, al zou hij er waarschijnlijk dankzij YouTube toch wel komen. Maar we hadden het over het theater, over Carré; een plek om te spelen is fundamenteel iets anders dan een plek op het internet. Iedereen kan op YouTube komen, maar ondanks de hypes die er te zien zijn, staat niet iedereen in Carré.

"De magie van het bespelen van Carré is dan ook niet weg voor mij. De periode dat wij er spelen, is het theater van ons. Dan worden er dingen gezegd die nog niet eerder gezegd zijn, vallen er stiltes die er nog niet eerder zijn gevallen. Onze voorstellingen zijn als eerste sneeuw, om het maar eens poëtisch te zeggen. Iedere avond is als een pad dat nog niet is betreden. Iedere avond is een avontuur. Nee, Carré is voor mij nog geen bezoedelde dame met wie ik het bed niet meer wil delen."

"Ik vergelijk het spelen in een theater vaak met zeilen: de sfeer in de zaal, de emoties en reacties van het publiek zijn als de wind die draait, aanwakkert of afneemt. Gisteravond had ik een man in de zaal, ergens daarboven in de ring, die tegen mij begon te praten, mij antwoorden gaf in de stiltes tussen de nummers. Wanneer ik iets had gezegd, dan zei hij: Ja, dat vind ik ook!' Of na een song: 'Wat een mooi liedje!' Het was volkomen natuurlijk. Niemand leek er ook last van te hebben. Moet ik daar dan iets van zeggen? Met andere woorden; ga ik als artiest voor de wind? Of moet ik laveren? Of ga ik overstag? De metafoor van het zeilschip volgende, was het ouderwetse Carré als een schoener. En het bewaren van zo'n ouwe schoener, in het Duits zeggen ze: reichtaus. Maar goed: de tijden zijn anders en de keuzes zijn anders. Carré is anders, maar ik hou nog steeds van haar."
Ondanks die brandende liefde komt Herman van Veen maar één keer in de vier jaar optreden in Amsterdam en de rest van Nederland. In Berlijn, Wenen, Parijs en New York wordt hij vereerd als een magiër, maar ondanks de vele trouwe fans wordt ook de profeet Van Veen in eigen land niet door iedereen gekoesterd als een boegbeeld van nationale trots.
De reizende zanger kan daar nog een mooi verhaal over vertellen. "Ik las zopas in de UitKrant van november dat de voormalige hoofdredacteur van dat blad eigenlijk maar één redactionele regel had: met schrijven over Herman van Veen. Dat is toch te gek voor woorden? Het voorwoord van de nieuwe hoofdredacteur is eigenlijk een soort openbaar excuus. Moet zo'n blad niet gewoon laten zien wat het aanbod is? Ik weet het: ik ben en blijf een vreemde vogel. Ik ben een andere man. Van de zestien miljoen Nederlanders, van wie wij er met onze voorstellingen eens in de vier jaar maar een handvol bereiken, kennen de meesten mij van Opzij, een nummer dat trouwens afkomstig is uit Alfred Jodocus Kwak - de tekenfilm, een totaal andere wereld dan die van het theater. Dat liedje, en het succesnummer Hilversum 3, vormen samen met wat fragmenten op de televisie mijn imago. Daar word ik op beoordeeld. Maar je kunt in onze voorstellingen niet alleen maar de muziek, of alleen maar de teksten beoordelen. De gebaren zijn er ook. Of alles wat je niet zegt of doet. Watje niet zegt of doet, is ook een bewuste keuze. Je moet alles beoordelen. Je kunt niet, zoals mijn moeder altijd zei, een béétje zwanger zijn. Of een beetje jokken. Toch doen de mensen dat. Wat dat betreft ben je als artiest letterlijk vogelvrij."

Hoewel Herman van Veen zich in de Nederlandse theaterwereld nog steeds als een vreemde eend in de bijt beschouwt, hoeft niemand zich zorgen te maken dat hij in Carré voor halve zalen staat te spelen. "Er komen steeds méér mensen kijken, dat is het mooie. Voor mij is het echt oogsten. Van de 45.000 beschikbare kaarten in Carré zijn er in de voorverkoop al 32.000 verkocht. Dat is nog nooit eerder gebeurd. Vroeger speelde ik in Carré soms maar voor vierhonderd man per avond. Nu zitten er gemiddeld zo'n twaalf^, dertienhonderd man in de zaal. Let wel; het is niet-commercieel, ongesubsidieerd theater wat wij maken. Het is een resultaat waar ik be-hoorlijk fier op ben.
"Toen wij begonnen, deden wij al dingen dwars tegen de tijdgeest in. Wij hanteerden een middeleeuwse structuur: die van de trouvère, destijds een soort zingende journalist, van die reizigers in taal en muziek, zoals Walther von der Vogelweide of Francois Villon, die van stad naar stad trokken en vertelden of zongen over de vrouw van de burgemeester die door de wethouder onder de tafel werd genomen. Dat genre fascineerde mij, dus wij zijn dat gaan doen en dat zullen we altijd blijven doen. De man die van Berlijn naar Wenen gaat en daar gaat zingen over wat hij in Berlijn heeft beleefd. Dat er in Berlijn een nieuwe homoseksuele burgemeester is, en wat voor een absolute zegen dat is voor die stad. En ik zal dat vertellen in Wenen als daar een ongelooflijke conservatieve burgemeester is.

"Toen bekend werd dat Hans-Martin Schleyer door de RAF was vermoord, speelde ik in Hamburg. Zie je die koffer daar? Die staat bij mij altijd op het podium en daar haal ik tijdens de voorstelling af en toe wat uit. Die avond bleef hij dicht. Ik heb de naam Schleyer niet genoemd, maar iedereen in de zaal wist wat er in die koffer zat. Dan hóef ik dus helemaal niets uit te leggen. Dan hóef ik niet aan cabaret te doen. Je hoeft niet alles te zeggen. Kijk, daar achter op het podium staat een rij lege stoelen, die ik daar bewust heb neergezet. Ik zeg iedere avond tegen het publiek: sinds 1968 is veertig procent van ons publiek overleden - u heeft mazzel! Over die stoelen heb ik het verder niet. Daar ga ik niemand op zetten. Dat moeten de mensen zelf maar doen."

De manier waarop Herman van Veen theater maakt, een vorm waarin veel aan de fantasie van de kijker wordt overgelaten, getuigt van een ongeremde, bijna kinderlijke geest, een eigenschap waar hij gelijktijdig om wordt geroemd én verguisd. "Ik heb nu twee kleinzoons," bekent hij met nauwelijks verholen trots. "Kinderen zien alles voor het eerst, en het is adembenemend mooi om daar getuige van te zijn. Dat vermogen zou je willen behouden: alle dingen die je vele malen eerder hebt gezien steeds weer met nieuwe ogen aanschouwen. Ik heb dat wel een beetje. Niet dat ik daarop heb getraind, of zo. Maar ik kan wel verdomd goed kijken en luisteren. Dat komt doordat ik muzikant ben. Dan moet je je heel erg goed bewust zijn van je omgeving.

"Een van mijn leraren op het conservatorium zei tijdens de orkestrepetities altijd: als je je buurman niet hoort, dan speel je te hard. Jouw spel begint bij het horen van de anderen. Mijn spel als theatermaker begint bij het zien en voelen van mijn publiek. Daarom vind ik het ook zo interessant om over dit gebouw te praten. Ik benut dit gebouw, dit podium in die waarde. Alsof ik het iedere keer als ik er binnen kom of er sta te spelen voor de eerste keer zie, dat ik iedere keer weer dat verse Carré-gevoel kan genereren.

Tot en met 6 december in Carré.