de Voorpost (B) Wouter Vloebergh |
VAN VEEN: KIND AAN HUIS
| 4 dezember 1975 |
SINT-NIKLAAS Een vioolspelend geweer, een regenboog voetbal, een fluister-schaterlach, ontwapenende wapens voor een vredelieverd volkanonmatige energie. Een jong, erg jong publiek bedolven onder kleuren en walmen van de makabere muzikant, de rare klant, de kalende kaaskop. Van Veen, kompleet als geen een. Kritiek ketst af op dit futuristisch soort talent, kritici doorstaan d’orkaan en worden hypersubjektief entoesiast als dë kanjer van een clown losbarst in gedichten. Zingen, gillen van liefde 'die zich in een morbiede extaze ontlaadt, gesofistikeerde onzin verkopen, toneelmatig toch ontzettend echt zijn. Maandagavond, toen de stórm buiten je naar de stadsschouwburg spoelde, klopte Herman van Veen bij god aan (tok, tok, tok) en god was thuis en er kwam een oude vrouw en van Veen viel flauw en zei "ik hou van jou". Maandagavond,en dinsdag wellicht ook, vond van Veen dat Franco veel te laat gestorven was, applaus, Wereldwinkel Waasland had tegen achten pamflettair tot solidariteit met de oprogressieve Spanjaarden» opgeróepen. Maandag , gonsde de kermis ovet de jolige markt van Sint-Niklaas en toen van Veen drie jaar geleden bij ons kind aan huis was waren we toevallig ook aan jaarmarkt) toe. Dus: wij kunnen het fuiven niet laten, wij leven van smoutbol tot paardjesmolen, maar we applaudisseren net iéts te weinig om het van Veenrékord van 1 minuten 45 sekonden, dat op naam staat van Neerpielt, scherper te stellen. Van Veen,, die twee uur lang een «monologue intérieur» houdt, praat en pronkt met zichzelf, maar vonkt tegelijk vitaal op ’t publiek over, prikt het een goedverwoord, goedkoop grapje in de huid of doet subtiel filozofisch,meesterlijk mehselijk vooral. Gymnast, fantast, gebarend,starend, Indiaan, hemels onderdaan. Ongrijpbaar in zinnen als deze die geen zinnen zijn omdat hijzelf zo ondoorgrondbaar zinloos zalig is, of doet. Zijn image: modern, fntellektueel, poëtisch, dus getooid in jeans. Soms staat hij, als een koning op een postzegel, op het podium gespijkerd, dan roept hij harder dan 't geluid en deinst voor niets terug en deint op én neer. Een plotse ruk wijst een schuldige aan in de zaal, hem is opeens éen geweten geschopt. Van Vliet zal kómen, beheerst en klasrijk kabarétterig, briljant boers wellicht, maar niet zo meedogenloos totaal, niet zo bezeten door deze weeë, woelige wereld. Van Vliet zal verrukkelijk zijn, hij zal als een tofferd ervaren worden. Maar met van Veen is geen vergelijking mogelijk) hem belééf je, hem adem je, zelfs als je niet meer luistert. ensationeel beangstigend is het eigenlijk dat een kloek, maar toch kinds kunstenaar, je zo doortrillen kan dat je het wonder haast hersenloos aangaapt. Ternauwernood is dit samenraapsel van ontspoorde woorden van me dan ook de naam «kritiek» waardig. Veeleer een helse impressie is dit van een onthutst beschrijver omtrent een zeg maar onbeschrijfbare toneelsituatie. Hij heeft me tot denkbaar slachtoffer omgetoverd, hij was immers twee avonden kind aan huis, en voor zo’n kind buig je nederig het hoofd. Van Veen was, is tomeloos tumult, maar teder. En nu zijn mijn superlatieven opgebruikt en begin ik opnieuw te sparen. Het kan van pas komen, hij komt misschien terug. Wouter Vloerbergh |