Nederlands Dagblad
G.J.N.

Suzanne is niet dood Suzanne

17 mei 1972

SUZANNE IS niet dood. We hebben dat voor kort tweemaal ervaren. Destijds hadden wij reeds de bedoeling om over Suzanne te schrijven, maar er was geen tijd, terwijl tevens het argument zich deed gelden dat Suzanne - evenals zovele liedjes - dood zou bloeden. En dan heeft nakaarten weinig zin. Het blijkt echter dat Suzanne nog een springlevende meid is getuige onze recente kennismakingen. De ene was tijdens het optreden van Dom Helder Camara, de "rode bisschop van Récife" in de Buurkerk te Utrecht. Daar speelde de bekende Louis van Dijk van het evenbekende "trio Louis van Dijk", op het monumentale kerkorgel de weemoedige melodie van Suzanne. De andere gelegenheid betrof een bijeenkomst van kerkjeugd. Daar was een meisje met een gitaar, dat met een kring belangstellenden om zich heen Suzanne ten beste gaf in de oorspronkelijke Engelse versie van Leonard Cohen, een beroemd tekstdichter in Amerika. De Nederlandse vertaling van R. Chrispijn doet geen afbreuk aan de oorspronkelijke tekst. WAARDOOR KOMT het dat Suzanne geen cabareteske dood is gestorven, of - zo men wil - een pop-dood, zoals zovele toppers in de amusementswereld.Iets van goede huize komen om tot de "classics" te gaan behoren. Daarvoor zijn bij Suzanne duidelijke kenmerken aanwezig. Die kenmerken zijn terug te vinden in ons gevoelsleven. Ze weten diverse tere snaren in ons hart te raken. In het kort gezegd (we werken dat nog nader uit) wordt hier een staaltje van tedere melancholie weggegeven in de muziek, zowel als in de tekst. Suzanne is geen smartlap, daarvoor is zowel de muziek als de tekst te hoog van gehalte. Suzanne is onweerlegbaar poëzie, met name het laatste couplet, dat in vage beelden, die nauwelijks verband lijken te hebben met elkaar, een wondere mengeling van onbestemde triestheid is. Vanzelfsprekend is de zanger-cabaretier Herman van Veen het medium dat in Nederland de juiste toon aan tekst en muziek heeft gegeven. Johnnie Jordaan zou dit nooit kunnen zingen. Je hebt daar een speciale stem en expressie voor nodig. Als Herman van Veen dit zingt, dan gaat er iets van verdriet door je heen. Het blijft hangen, je wordt er naartoe gezogen. En waarom? Een duidelijke zaak, je hebt er innerlijk binding mee. Het bezongen verdriet en het vage verlangen zijn veelal verborgen in ons zelf aanwezig. En op de wijze waarop het klinkt kunnen wij onze gevoelens niet uiten, willen wij ons gevoel misschien niet uiten. Daarom zijn wij al blij, als ons zelfmedelijden gestreeld wordt door een lied dat ons in de diepte treft. WE GAAN SUZANNE eens nader uitpluizen. Goed beschouwd hebben we hier te maken met een drieluik, zoals men dat in de schilderkunst noemt. Een drieluik bestaat uit drie panelen, die ieder beschilderd zijn met een tafereel. Doorgaans is het middenluik het belangrijkst. Het neemt een centrale positie in. De beide zijpanelen bij dit lied bezingen Suzanne, het middenpaneel schildert Jezus. De refreinen corresponderen exact met de coupletten. Ook daar, of - juist daar - in de refreinen, komt dat centrale thema van het drieluik zo uitdrukkelijk naar voren. Men kan zich hier echter afvragen - en we gebruiken hier wellicht een beeld dat vrij profaan is, maar daardoor wel duidelijk: Is Suzanne aan de kapstok van Jezus opgehangen of is het precies omgekeerd. Hoe het zij dat middelste couplet geeft kortsluiting. Je verwacht het niet, evenmin, als het derde couplet weer geheel op Suzanne terug valt zonder dat een redelijk verband gelegd is tussen de coupletten. Nu globaal iets over de muziek, voordat we de tekst ontleden. Waarom is die muziek zo melancholiek, of beter gezegd: hoe wordt dat effect verkregen? We gaan het niet te moeilijk maken. Een fris stuk muziek bestaat uit een heldere melodie, die zich zelf weer kenmerkt door de nodige variatie in de tonen zelf en daarnaast door een stevige basis, de grondtoon, ofwel de "do" in de toonladder "do re mi fa sol, enz.". Muziek die verdrietig van aard is, en met name "mijmerend", zoals dat in Suzanne het geval is, is veel meer ingetogen, binnen zichzelf gekeerd. Wanneer men mijmert ol mediteert, dan zijn de gedachten goed beschouwd zwevende, zoals een ballon in de lucht bij rustig weer. Die ballon maakt geen grote sprongen, maar blijft op een bepaald niveau dóór zweven, zonder de grond, de basis, te raken. Zoals die ballon blijft doordobberen, zo is het ook met gedachten die nergens uitkomen. Bij Suzanne is de "sol" het niveau, waarop de muziek drijft. De grondtoon, de "do" vindt men niet in de muziek. Hetzelfde geldt voor de gitaarbegeleiding. Ook hier is geen grondtoon. Er is een viertonig figuurtje, waarvan de laagste toon steeds de "re" is, terwijl de hoogste toon de "fa" is. De sprong tussen deze twee tonen is een kleine terts, ofwel, de begeleiding wordt constant bepaald door een mineursprong. Wat mineur is, weten we allemaal wel. Als iemand in mineurstemming is, dan is hij bepaald niet vrolijk. Dit zijn de karakteristieken voor de muziek: de ondergrond is zoek, het gedeelte van de toonomvang waartussen de muziek zich afspeelt is gering en de stemming is mineur. Wanneer je de muziek zo hoort, ga je je dit soort dingen natuurlijk niet afvragen. Je wordt zondermeer getroffen door iets wat aangrijpend is en volstaat daarmee. Je gaat jezelf niet afvragen waar die muziek je nu precies te pakken heeft en waarom, wat die muziek je doet. Als het uit is is het uit en de streling van het verdriet heb je over je heen laten gaan, gelaten, maar er toch bij betrokken. Alléén verdrietig zijn, - ook al is dat onderbewust - is heel naar. Als je samen verdrietig bent - in dit geval tesamen met de stem uit de luidspreker - dan voel je toch een zekere troost in het feit dat je niet alleen verdrietig bent. WE KEREN NAAR de tekst terug. We gaan eens kijken naar de puntjes, waarmee elk couplet en elk refrein worden afgesloten of in feite niet worden afgesloten, want die puntjes geven juist aan dat er geen eind aan de zin is,,dat er eigenlijk nog meer is, die puntjes geven dat mijmeren aan. De relatie met de muziek is hier ook heel duidelijk: het laatste woord voor de puntjes blijft altijd op de toonhoogte "sol" hangen. We hebben dat net uiteengezet. Er vindt geen afsluiting plaats, maar de regels sterven in een eindeloosheid, in een uitzichtloosheid, een tijdeloosheid ook: duizend schepen gaan voorbij en het wordt niet later. Dat "duizend" wil niet zeggen dat de jongeman in kwestie de schepen geteld heeft. Integendeel, het geeft juist het ontelbare aan, de talloze schepen die in de eindeloze avond voorbijtrekken, terwijl je met je gedachten ergens anders zit. Het is een mooie zomeravond, je zit op een bank aan de boulevard, de avond is zo rustig, en je hebt pijn in je hart om degene die naast je zit, want je kan geen liefde geven aan dat ergens zo simpele meisje, waarvan je weet dat ze van je houdt, dat je pepermuntjes geeft om dat te accentueren, wellicht - en dat moge blijken uit het refrein - in de wetenschap dat ze weet dat je haar geen liefde kan geven. MAAR SIMPELHEID en scherpzinnigheid gaan soms samen. In de eerste plaats is het Suzanne die de passieve jongeman meeneemt. Hij laat zich mee nemen, hij schudt haar niet af en zij doet alles om dat te voorkomen. Ze kent je door en door en als je dan de moed hebt opgevat om toch eindelijk te zeggen dat je geen liefde kan geven komt er uitgerekend wat tussen. De hele stad komt tot leven. We hebben hier met poëzie te doen. Het is vanzelfsprekend niet zo dat die stad speciaal op dat moment haar herrie ten beste geeft. De jongeman ondergaat dit evenwel in zijn overpeinzingen. Evenals die meeuwen met hun naargeestig geschreeuw, die hem verwijten maken. Als hij het beslissende woord wil spreken dan ontnemen stad en meeuwen hem de moed. Misschien heeft hij de stilte wel nodig om het haar te zeggen. "En je wilt wel met haar meegaan samen naar de overkant. ..." Je weet dat ze van je houdt, je weet dat ze je het naar de zin zal maken, ze kijkt je lachend aan op die bank: kom maar, steek maar over je zal niet verdrinken, aan de overkant is het geluk, het huwelijk. Maar hij voelt het riskante van de zaak. Ja, hij wil wel gaan, hij moet haar wel vertrouwen, want wat haar betreft komt het best in orde. Maar ho.... Voor hem is dat hetzelfde als lopen over water. Ook dat is onmogelijk. En daarom gaat hij niet. Dat staat niet in het vers, maar het is op te maken uit de woorden: "en je wilt wel met haar meegaan". Er staat niet "Ik ga met haar mee want....". Als iemand zegt: "ik wil wel", dan houdt dat "wel" in dat er een "maar" is, dat je weerhoudt. Het wordt nergens uitgesproken. De jongeman is zelfs te bang om dat "maar" uit te spreken. SUZANNE IS zeker van zichzelf. Zij durft zo over het water te gaan, hand in hand. Maar de jongeman weet dat hij door zijn ongeloof in de mogelijkheid van wederzijdse liefde in het water ten onder zal gaan. En hierdoor is dat vreemde couplet van Jezus terechtgekomen tussen de twee coupletten van Suzanne. Jezus liep ook over het water, maar Hij kon het. De tekstdichter geeft echter een argumentatie, die netgens op lijkt. Jezus was God en daarom liep Hij over het water. Niet omdat Hij het water zelf vertrouwde in de betekenis van een menselijke eigenschap, evenmin omdat Hij ervan had leren houden. Maar dan volgt de boodschap: als men blijft geloven kan de zwaarste steen niet zinken. Inderdaad: "Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad". En dan krijgen we plotseling een vreemde tegenstelling: "maar de hemel ging pas open, enz". Dat "maar" duidt op een tegenstelling. Het sterkste geloof blijkt niet genoeg. De hemel ging pas open toen Zijn lichaam werd gebroken. In geloof liep Jezus over het water, in geloof gaf Hij de geest aan het kruis. In geloof ligt de gehoorzaamheid. En hoe Hij heeft geleden dat weet alleen die visser aan het kruis. Een mooie dichterlijke regel mét vraagtekens. Het spreken over die visser doet denken aan hedendaagse Schriftbeschouwingen, waarbij men liever spreekt over Jezus, de man van Nazareth, ofwel Jezus de visser, maar niet over Jezus Christus, onze Heiland. Dan zwijgen we nog maar over dat gebroken lichaam. Dat kan figuurlijk, poëtisch bedoeld zijn, volgens de Bijbel is het onjuist. Christus werd niet gebroken. De soldaten zagen dat Hij reeds dood was en staken.


Suzanne neemt je mee naar een bank aan het water, duizend schepen gaan voorbij en toch wordt het maar niet later en je weet dat ze fijn gek is, want daarom zit je naast haar en ze geeft je pepermuntjes, want ze geeft je graag iets tastbaars. en net als je haar wilt zeggen: ik kan jou geen liefde geven, komt heel de stad tot leven en hoor je meeuwen schreeuwen: je hebt steeds van haar gehouden en je wil wel met haar meegaan samen naar de overkant en je moet baar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand En Jezus was een visser, die het water zo vertrouwde dat Hij zomaar over zee Mep omdat Hij had leren houden van de golven en de branding, waarin iemand kan verdrinken. Hij zei: als men blijft geloven

Hem een speer in de zij om dat te controleren. Had Hij nog geleefd, dan zou men naar het geldende gebruik Zijn botten gebroken hebben. Ook figuurlijk is het beeld niet juist. lemand kan gebroken zijn, als hij niet meer tegen de situatie is opgewassen. Christus gaf echter in Koninklijke majesteit Zijn geest in handen van de Vader. Een merkwaardig couplet, dat tweede, om over het refrein nog maar niet eens te spreken. In het tweede refrein wordt "haar" (Suzanne) vervangen door "Hem" (Jezus). Ook hier geldt het "wel willen" evenals het "niet kunnen". Jezus heeft je in Zijn macht, maar je durft het niet met Hem te wagen over het water te lopen naar de overkant. HET DERDE COUPLET - brengt ons weer terug bij Suzanne, alhoewel hier de gedachten een bepaalde loop nemen, die dit couplet tot het meest vage, en toch ook tot het meest poëtische maakt. Goed, de jongeman zit weer op de bank, naast Suzanne. Hij prent zich het beeld in van de avond, een herinnering voor later. Want hij weet dat het straks verleden tijd moet zijn, en dan blijft de herinnering over, en de herinnering is een automatisch gevolg op een afscheid. Eén van Nederlands dichters schreef eens: "Elk afscheid is een beetje sterven". Wat is een afscheid pijnlijk. En zijn ogen zweven verder, naar het warme avondlijke zonlicht dat spelende kinderen nog mooier maakt. En weer komt de weemoed. Die kinderen kunnen je laten huilen door hun zorgeloos spel, hun onbekommerd plezier, dat ook zal sterven als ze ouder worden. En de tekenen daarvan zijn al aanwezig. De kinderen spelen op het grasveld tussen al datgene wat de mensen zoal wegdoen. Het afval. Misschien spelen ze er wel mee. Grote mensen en afval dat is één begrip. In die rotte, rottende wereld van die grote mensen spelen die kinderen. Suzanne, dat zie je niet. Je zult me niet begrijpen. In de goot liggen de helden met een glimlach op hun lippen. De beelden worden steeds abstracter. Want er ligt niemand in de goot. En toch liggen ze er. De helden, de grote man kan de zwaarste steen niet zinken, maar de hemel ging pas open toen Zijn lichaam werd gebroken, en hoe Hij heeft geleden, dat weet alleen die visser aan het kruis En je wilt wel met Hem meegaan samen naar de overkant en je moet Hem wel vertrouwen want Hij houdt al jouw gedachten in Zijn hand Suzanne neemt je mee naar een bank aan het water, je onthoudt waar ze naar kijkt, als herinnering voor later en het zonlicht lijkt wel honing waaraan kinderen zich tegoed doen en het grasveld ligt bezaaid met wat de mensen zoal wegdoen, in de goot liggen de helden met een glimlach op hun lippen en de meeuwen in de lucht lijken net verdwaalde stippen, als Suzanne je lachend aankijkt En je wilt wel met haar meegaan samen naar de overkant en je moet haar wel vertrouwen, want ze houdt al jouw gedachten in haar hand.

Hen die dood zijn en glimlachen, die misschien vol van idealen waren, maar de dood vonden in de stad. Elk afscheid is een beetje sterven. De helden zijn gestorven.

Hun afscheid is een glimlach, de glimlach van mensen die de dood onder ogen zagen, maar niet verstijfden. Stille dood, zoete dood Suzanne je begrijpt mij niet. Elk afscheid is een beetje sterven. Straks zal dat afscheid er zijn, voor jou en voor mij En als Suzanne de jongeman dan lachend aankijkt, dan ziet hij dat de lucht leeg geworden is en in die leegte zijn de meeuwen nog maar verdwaalde stippen. Ze horen er niet meer thuis. Dit is de leegte, Suzanne, de grote leegte en ik wil wel met je meegaan, ik wil wel, maar ik kan niet over water lopen. Ik kan het niet met jou. Straks komt het afscheid, het sterven, de grote leegte en ik ben geen held. Hoe zal ik ooit met een glimlach op mijn gezicht sterven EEN STUKJE menselijk drama in een cabaretliedje, dat op de langspeelplaat tussen een paar profane flodders gestopt is en een misplaatst gebruik van een gestorven Jezus, een visser, een man vol idealen, misschien wel een held met een glimlach op zijn lippen. En je wilt wel met Hem meegaan, maar je kan niet want voor jou is Christus de Verlosser niet, je kunt Hem geen liefde geven, je kunt met Hem niet naar de overkant. Begrijp je Suzanne, ik kan niet met je meegaan. Je kunt me niet verlossen en je houdt al mijn gedachten in jouw hand. Je weet het Suzanne, je weet het, laat me gaan, laat me niet behoeven mee te gaan want ik verdrink. Denk aan dat verhaal van Jezus die over het water liep en aan dat verhaal van Petrus, die zo geloofde dat ook hij liep over water, maar niet voldoende geloofsvertrouwen had en zonk. Maar Jezus trok hem omhoog, maar dat zal wel een verhaaltje geweest zijn, Suzanne. Kun jij me omhoog trekken Suzanne? Kunt u me omhoog trekken Jezus? Ik wil wel meegaan, maar ik kan niet. Ik heb geen vertrouwen, ik ben stuurloos.
Triest liedje.



G. J. N.