in de Gelderlander van 30 mei 2005 stond deze collumn van Thomas Verbogt
DRUPPEL
Tropische namiddag; je arriveert in een gezelschap van vier bij vrienden.
Met tassen vol wijn. Die vrienden zijn nog niet thuis en laten telefonisch
weten
dat ze ergens in een file staan te dampen. Kan nog een uurtje duren. De
dichte
deur is ineens nog dichter. En achter die ontzettend dichte deur bevinden
zich de
kurkentrekker, de glazen en van lles wat bij een late zomerse middag in de
tuin hoort.
We kijken ongeduldig naar de tassen vol flessen wijn. Die flessen zijn even
dicht
als de deur. Geen groot probleem, maar toch. De charmantste van ons loopt
naar een
restaurant aan de overkant, om een ober te vragen minstens 1 fles te openen.
Ik ken haar goed en verwacht dadelijk de ober zelf, met bordjes koude
kreeft,
een strijkkwartet en de vraag hoe laat hij het diner moet komen serveren.
Net niet.
Even later keert ze terug met de geopende fles (ze mag altijd terugkomen met
de rest,
natuurlijk, graag!), een plastic tas vol ijsblokjes en vier kartonnen
bekertjes
waarop de Herman van Veen-eend Alfred J. Kwak staat afgebeeld. Uiteraard
zijn dat
de fijnste bekers ter wereld en die Alfred J. Kwak een eend uit duizenden.
Er staat ook een gedichtje op: Spetter, pieter, pater, ik kom een druppel
later.
Typische Herman van Veen-poezie, stellen we vast. Hij weet het altijd zo
goed te zeggen!
We drinken op een hete zomer, tot nu toe de best in de nieuwe eeuw.