[29 augustus 2006] Door Hans Pieter van Stein Callenfels in De Volkskrant


Claudia de Breij gaat telkens een treetje hoger


Claudia de Breij (31) ondervond veel tegenstand in haar carrière, maar is nu een gevierd cabaretier en presentator. Toch zet ze telkens een nieuwe stap, dit keer met een grote personalityshow op TV. ‘Ik wil door. Dan maar mislukken.’

Je presenteert deze zomer op zaterdagavond vier keer Claudia’s showboot, een grote personalityshow voor de VARA. Hoe vind je zelf dat het gaat?
‘Ik ben wel tevreden. In het begin overschreeuwde ik mezelf nog, uit enthousiasme, maar ook wel door de zenuwen. Het idee: het is zaterdagavond en ik moet dit programma dragen was best een last op mijn schouders. Maar in de volgende aflevering ging het alweer veel beter. Ik kan het nu terugzien zonder constant met samengeknepen billen te zitten.’

Het is wel anders dan je werk als cabaretier.
‘Heel anders. Ik werk met veel mensen waarmee ik ook in het theater werk, en dat is fijn. Maar als in het theater een grap mislukt, dan kun je dat gaan benadrukken, en van daaruit iets gaan maken. Op televisie werkt dat niet zo. Bovendien zit het publiek in het volle licht, dat vind ik heel moeilijk.
‘Het is echt het grote groeien. Theater heb ik inmiddels wel redelijk in de vingers. Radio ook wel. Maar soms denk ik: waarom wil ik nu weer iets doen waar ik in kan mislukken?’

Nou?
‘Het is geen werk, maar... Kunst is een groot woord voor wat ik op televisie doe, maar het komt wel vanuit die drijfveer om kunst te maken. Het is wel leuk om iets te doen wat je al kunt, maar eigenlijk is dat helemaal niet leuk. Ik wil door. En dan maar mislukken. Daar zijn deze vier afleveringen ook voor bedoeld. Misschien zeg ik na afloop wel: tv is toch niets voor mij. Ik wil gewoon iets spannends doen wat ik nog niet kan. Anders kom ik misschien straks zuur op de bank te zitten met het verhaal “ik had eigenlijk een tv-ster willen zijn”.’

Stond je vroeger ook al tussen de schuifdeuren?
‘Ja. Als kind wilde ik Herman van Veen worden. Ik ging een keer naar Carré met mijn ouders om hem te zien spelen. Poeh, dat vond ik wel te gek zeg. Ik heb er iets mee, met dat muziektheater. Ik hou enorm van camp: Hollywoodfilms, Barbra Streisand... dat zit gewoon in me. Toen ik zei dat ik die wereld in wilde, dachten mijn ouders: “Moet dat nou? Je kunt toch goed leren?” Van mijn vader moest ik maar journalist worden, dan kon ik schrijven en toch mijn brood verdienen. Maar ik wilde cabaret maken. Na de middelbare school werd ik niet aangenomen op de Kleinkunstacademie, dus toen ben ik Algemene Letteren gaan studeren. Maar ik wist: dit wíl ik niet. Ik heb mijn propedeuse gehaald, en ben als freelancer voor zenders als Stadsomroep Utrecht en Radio West gaan werken. En zo is het verder gaan rollen.’

Maar het succes kwam niet vanzelf.
‘Nee. Ik heb veel tegenslag gehad. Geen impresario wilde me hebben. Totdat Frans Ruhl, mijn huidige manager, na afloop van een show in Venlo naar me toe kwam en zei: ik vind je goed. Ik wist niet wat ik hoorde, ik zat al helemaal in de incasseerstand. Maar toen ben ik enorm gegroeid doordat iemand in mij geloofde. Daardoor krijg je het vertrouwen om iets te gaan doen wat eigenlijk te moeilijk voor je is. En daardoor werk je je naar dat niveau. Telkens een treetje hoger.’

En je moet in jezelf geloven.
‘Ja. Ik heb me in het begin wel vaak afgevraagd of ik niet één van die rukkers was met zo’n bord voor z’n kop die er in de cabaretscene rondlopen. Er waren ook mensen waarvan ik toen zei: die zijn veel beter dan ik. En daar hoor je nu niks meer van. Een blind geloof in jezelf, ja, maar op weinig gebaseerd. Het had net zo goed totaal onterecht kunnen zijn.’

Wanneer kwam jouw grote doorbraak?
‘Ik denk toen ik Henk Westbroek op 3FM opvolgde. Daarmee kreeg ik ineens een breder publiek. Maar alle dingen versterken elkaar heel geleidelijk. Televisie versterkt theater, sowieso omdat je meer publiek krijgt. Maar je leert er ook van: je moet je punt sneller maken, bijvoorbeeld. Als de grap niet na drie zinnen komt, zappen mensen weg.
‘Op de radio ben ik nog steeds aan het leren om wat schaamtelozer mezelf te zijn. Dat durfde ik eerst helemaal niet. Nu hoor ik mezelf soms terug en denk ik: jeeemig. Want ik denk altijd dat ik heel aardig ben. Maar soms ben ik dat helemaal niet.’

Als jij bezig bent, denk je dan altijd: dit is wat ik wil?
‘Ja. Met dien verstande: iemand heeft me ooit gevraagd of ik helemaal gelukkig was. Dat was zo, ja, omdat de dingen die me nog ongelukkig maakten, deel waren van mijn geluk. Ik was toen helemaal niet gelukkig in de liefde, maar het was wel deel van mijn geluk. Ik was daar lekker mee in de weer. En nu weer: ik heb de zenuwen, want al die liedjes moeten af, en wordt de volgende aflevering wel beter dan de vorige, daar word ik heel nerveus en onzeker van, maar dat is wel wat ik wil. Mijn impresario Frans is daar heel goed in. Dan sta ik ergens in een zaal, en dan denk ik: oh, dit is veel te groot en te ver weg, en dan zegt hij: “Dit wilde je toch?” En dan denk ik ja, dit wilde ik. Ik ben niet altijd schaterend aan het werk, maar wel heel vaak’.