Ton Henzen schreef 29 maart 2004 in de Meppeler Courant

'Mensen die de waarheid zingen, kunnen héél goed zingen'

Hoogeveen, De Tamboer, Herman van Veen met Edith Leerkes, gitaar, Eric van der Wurff, piano en Wieke Garcia, harp, percussie; vrijdag- en zaterdagavond;

Herman van Veen kreeg na Meppel Hoogeveen aan zijn voeten. Tot twee keer toe gaf hij een extra toegift, zo volhardend klonk het applaus in de Groene Landzaal. 'Hoe dikwijls' klonk bijna a capella overtuigend, Brel's 'Ne me quitte pas' in het Zuidafrikaans 'Moenie weggaan' indrukwekkend en tot slot met 'Pose' - 'dit liedje bestaat nog niet'- gaf hij iets prijs van een muziekproject dat hij voor het voorjaar van 2005 voorbereidt. Daarin staat de componist Frédéric Chopin centraal onder de titel 'God en de pianist' met de zeer talentvolle 29-jarige Frédérik Steen-brink.

Vanaf het tweede balkon, bijna in de nok van de grote zaal, zie je dingen die met beide benen op de grond in Meppels Ogterop gemakkelijk aan het oog worden onttrokken of eenvoudigweg niet werden opgeslagen: de blote voeten van de virtuoze gitarist Edith Leerkes, dat de grote contrabas achter op het toneel een deurtje vertoont, waaruit Van Veen zijn viool tevoorschijn haalt. Aan het begin, de pianomuziek die inderdaad door Herman van Veen zelf wordt uitgevoerd. Aan het eind zet hij zich als visuele grap achter de dichte vleugel. De problemen met de versterking van Leerkes zaterdagavond worden snel opgelost en Van Veen gaat los. Een tap-dans waarbij hij ogenschijnlijk een spier in zijn rug verrekt, bezorgde toeschouwers: het is toneelspel. De vertellingen onder meer over een zigeuner die zijn moeder een viool wil verkopen, de Utrechtse oom Frans wiens vrouw op een vriendin verliefd wordt, hij vertelt ze met zichtbaar genot. Als een storm en dan weer als een lentebries zingt en streelt hij zijn liederen, zijn chansons met het karakteristieke Van Veen-klankbeeld. Hij speelt dat hij vergeetachtig wordt, maar leest wel af en 'toe zingend zijn teksten. Kleine visuele grappen rijgt hij tussen liederen en korte verhalen met een knipogende clou. Het is als de natuurlijke golfbeweging van eb en vloed. Op de ernst volgt de grap en de grol, op sarcasme en cynisme romantiek en liefde. Politiek, het is eerder gezegd, is hij confronterender dan ooit. Bagdad, Jeruzalem, New York, Madrid: 'geteisem, christen of mohammedaan, wat hebben de kinderen jullie misdaan?'

In veel van zijn teksten is hij de familieman, kleine Herman inmiddels pater familias. Liefdevolle herinneringen aan zijn ouders, zijn vrouwen en kinderen komen langs en zijn inspirerende jeugd. Hij creëert ruimte voor zijn bijzondere religieuze beleving, zijn verstandhouding met God: 'hoor ons aan, leer onze ogen opengaan!' Hij zingt meerstemmig zijn eigen doldwaze opera, klimt op een hoge stoel voor een fantasierijk verhaal, trekt als uitgelaten clown een onderbroek over zijn hoofd, voert een Ierse folkdance uit en in zijn hommage aan Juliana een klompen-dans. Hij wordt buitengesloten door zijn drie muzikale vrienden en deelt rozeblaadjes uit en alles komt weer goed, behalve het volwassen worden: dat is een misverstand. Hij presenteert een tussenbalans van zijn meeslepende leven, in liedjes, in terugblikken, in kernachtige én poëtische observaties. Een meisje komt in zijn kleedkamer een handtekening vragen. Ze wil later actrice was of zangeres, maar ze kan niet goed zingen. Herman van Veen kijkt haar aan. 'Mensen die de waarheid zingen, kunnen héél goed zingen."


Ton Henzen