Bert Jansma schreef op 29 januari 2004 in De Gelderlander

De gouwe handjes van de oude Kraaij

Drie extra voorstellingen zijn er ingelast voor John Kraaijkamp in Gouwe handjes van Haye van der Heyden. Twee seizoenen trok hij er volle zalen mee. "Vooral niet denken dat je leuk bent", zo formuleert hij zijn komisch meesterschap. De lach aan je kont hebben hangen. Het is de wat slordige uitdrukking voor acteurs die er hun hand niet voor hoeven om te draaien om lachsalvo's uit de zaal te krijgen. John Kraaijkamp sr. is zo'n acteur. Twee seizoenen lang zijn de schouwburgen in Nederland weer voor hem volgelopen bij Gouwe handjes, de door Haye van der Heyden voor hem geschreven komedie.

In de Koninklijke Schouwburg in Den Haag volgen dit weekeinde de allerlaatste voorstellingen van het stuk, drie extra voorstellingen waarvan tevens een televisieregistratie zal worden gemaakt.

Het lijkt zo gemakkelijk wat Kraaijkamp doet. Maar volg hem een avond op het toneel, kijk naar het scala van de kleine dingen die het doen en begin maar te turven: van de opgetrokken wenkbrauwen, tot net dat ene zinnetje langs-z'n-neus-weg. Van dat hoofd bijna teruggetrokken tussen de schouders dat nét even dat kleine draaitje opzij maakt, tot de timing van die bijna kelige, Amsterdams geïntoneerde oneliner.

We zitten bij Kraaijkamp aan tafel, in de pseudo-landelijke rust van zijn huis in Buitenveldert. Hij heeft zelf ook even rust. De tournee zit er op. Alleen die laatste voorstellingen nog. "Met de try-outs erbij hebben we dat stuk nu zo'n 180 keer gespeeld", zegt hij. "Overal uitverkocht. Een paar keer is het gebeurd dat er een paar lege plekjes in de zaal waren." Hij constateert het zonder overdreven trots, nuchter. "Het is nu al het derde stuk dat we over twee seizoenen spelen, overal in het land." Netzoals 'Op bezoek bij meneer Green' en 'Hoofd in de wolken'.
Op Pinters Huisbewaarder en zijn rol van oude zwerver in dat stuk, waren de reacties minder gunstig. "Dat stuk zorgde destijds, in 1960, voor een schok. Een keihard stuk. Toen. Maar anno nu werkte dat helemaal niet meer." Wanneer je het waarom van zijn successen met hem wilt analyseren, komt het simpele antwoord: "Discipline, dat is het belangrijkste. Je moet als acteur niet leuk willen zijn. Je moet spelen of je niet weet wanneer die lach uit de zaal komt. En je moet niet om jezelf gaan lachen, dan ben je helemaal verkeerd bezig. De grootste komieken waren zuurpruimen. Lou Bandy keek chagrijnig bij elke mop die hij vertelde."
We maken even pas op de plaats bij de komiek met de strooien hoed die in 1959 zelfmoord pleegde. Impresario Wout van Liempt noemt hem nog altijd de grootste en híj heeft wat artiesten langs zien komen. "Jáá", haakt Kraaijkamp in, "Wout kan uren over Bandy praten. Hij wás ook de grootste. Hij had het moeilijk aan het eind van z'n leven, kreeg die depressies. Hij wilde toen dat ik bij hem kwam wonen, ik woonde net als hij in Zandvoort."
Kraaijkamp zelf heeft ook zo'n moeilijke periode gekend. "Ik hoorde stemmen", zegt hij. "Stemmen die me de verkeerde dingen zeiden. Geen letterlijke teksten, maar toch stemmen van binnen." Werken, discipline, dat waren de maatregelen om ze laten verstommen, vertelt hij.

Het gesprek blijft even in het verre verleden steken. Kortgeleden haalde Karel ('Mini') de Rooij tijdens een interview nog op nog dat Johnny Kraaijkamp bas speelde bij zijn vader, pianist Nico de Rooij. "Ach ja, Nico de Rooij, de beste pianist-entertainer die we gehad hebben", herinnert Kraaijkamp zich. "Ik was geen goeie bassist, hoor. Ik was op reis met een orkest en de orkestleider heeft me toen in Basel baslessen laten nemen."
Hij doet even voor hoe hij speelde, doem-doem-doem-doem. Een noot op de één en de drie. "Meer hoefde ook niet. Ik heb 't niet zo lang gedaan." Kraaijkamp heeft van alles gedaan. Begonnen als jongenssopraan, samengewerkt met een acrobaat, zanger bij een show-orkest, bassist-entertainer in Ab Koks Place Pigalle.
Tot dat befaamde duo kwam met Rijk de Gooyer. Eind jaren vijftig kwam het theater erbij. En de eerste musical: kroegbaas in Irma la Douce. En vooral: die schitterende Fagin in Oliver Twist, mooier dan de gelauwerde versie van Ron Moody in de verfilming. Met die theatrale Kraaijkamp-combinatie van humor, verstopte tragiek en melancholie die later zijn grote kracht zou blijken. Lionel Barts Dickens-musical liep hier niet goed. Hij verdween van de planken. "Mooie voorstelling", zucht Kraaijkamp. "Tja, als er toen een Joop van den Ende was geweest..."

Van den Ende is nu zijn werkgever. En Van den Ende staat er bekend om dat hij zijn coryfeeën koestert. Bij John Kraaijkamp thuis is een jonge medewerker van Van den Ende aanwezig die meneer Kraaijkamp straks naar het theater rijdt. Hij heeft net ook nog papieren op de post gedaan en zet koffie voor de visite. En Kraaijkamp raadpleegt hem nog even of hij zijn pillen nu al genomen heeft. Nog niet. "Dan neem ik nu maar die pillen voor de hele dag in één keer", moppert hij. "Ach ja, hoort bij de leeftijd." Hij heeft aan het begin van het gesprek zijn gehoorapparaatje ingedraaid. Ook een ongemak van de oudere dag.
Doofheid aan één oor. De problemen die dat op het toneel zou kunnen opleveren, heeft hij zelf maar ondervangen. "Ik heb niet alleen m'n eigen tekst geleerd, maar ook voor alle zekerheid die van alle anderen. Zodat ik precies weet wat en wanneer ze zeggen en ik nooit in de fout kan gaan."

We zijn bij de opschudding die Kraaijkamps binnenkomst destijds in het Serieuze Theater te weeg bracht. De hoofdrol in Shakespeare's Koning Lear, bij het RO Theater (1979) onder regie van Franz Marijnen. "Je had ze toen moeten zien kijken aan het toneel. Een komiek als Koning Lear", schampert hij lichtjes. "Maar dat kon toen in die tijd, niets was te gek. Ik herinner me dat Franz Marijnen een vrouw van de straat oppikte en haar een rol in een stuk gaf."

Hij heeft duidelijk een dubbel gevoel overgehouden aan die tijd. "Natuurlijk was het een doorbraak voor me. En ik heb toen ontzettend veel geleerd van Karst Woudstra die speciaal met mij is gaan werken aan de Shakespeare-teksten. Aan hoe je die zinnen zegt." Kraaijkamp tuit zijn lippen alsof hij er een paar fijnproevend over zijn tong voelt gaan.
"Maar ja, even later bij dat RO-theater had ik opeens helemaal niks te doen. Ik krijg toch betaald, dus ik wil werken, heb ik gezegd. Ze hadden niks voor me. Terwijl de anderen grote voorstellingen neerzetten die geen publiek trokken, ben ik toen met Paultje Röttger Diderots Jacques de fatalist gaan doen. Twee acteurs, een tafel en twee stoelen, meer niet. We trokken volle zalen."
Hij wordt zelfs wat bitter wanneer een andere Shakespeare bij dat RO Theater, Midzomernachtsdroom, ter sprake komt. "Ik speelde een van die werkmensen die dat toneelstukje opvoeren, Spoel de wever. Nou, diezelfde Marijnen stond me gewoon uit te lachen bij de repetities: 'Zó kun je dat helemaal niet spelen!' Gelukkig bleek die scène de meest succesvolle van het hele stuk. Het publiek reageerde opgetogen."
Voor zijn rol in Jacques de fatalist ontving Kraaijkamp in 1984 de Louis d'Or, de allerhoogste Nederlandse toneelonderscheiding. Troost. Maar niet een troost waar Kraaijkamp kapot van is. Hij had die prijs vaker verdiend, maar kreeg hem niet.
Namen noemt hij niet, maar de tekst is duidelijk: "Ze belden me op. Ja, eigenlijk had ik die prijs verdiend, maar die en die acteur lag op sterven en daarom moest hij 'm maar hebben. Ik geloof niet dat je zo prijzen moet geven, maar goed, ik kreeg hem niet. En die stervende acteur leeft nog steeds. Dus vanaf dat moment zullen die prijzen me een zorg zijn."
De mooiste prijs staat achterop een dressoirkast in Kraaijkamps woonkamer, de Edison. Hè, de Edison? Sinds wanneer maakt Kraaijkamp platenhits? Kraaijkamp grijnst. "Ik ontmoette Herman van Veen en hij zou een Edison krijgen. Hij had er al vijf, vertelde hij. En hij zei: moet jij niet eens een Edison krijgen, je hebt toch ook een paar mooie liedjes op de plaat gezet? En dat was zo. Toen heeft Herman mij zijn Edison gegeven. Dat is mijn mooiste prijs.
"Natuurlijk had ik 'm op dat moment niet verdiend en er zijn momenten geweest dat ik 'm wilde teruggeven. Maar Van Veen wilde dat doen, het was een gebaar dat hij meende, dus staat dat ding hier op de kast."
Op zijn terras buiten hangt een boom vol met vetbolletjes en pinda's. De vogels vliegen af en aan. "Meneer Kraaijkamp mag daar graag naar kijken", zegt de Van den Ende-chauffeur. Naast sijsjes en mezen landen er zelfs een paar opmerkelijk tropisch ogende vogels. "'t Lijken papegaaien, maar het zijn een groot soort parkieten", weet Kraaijkamp. "Ze zijn ergens bij iemand weggevlogen." Hij ziet ze graag. Rust in zijn leven.
Zijn vrouw Mai-Lun woont bij hem 'om de hoek' en op straat loopt hij liefst niet. "Nee, je weet hoe dat in Nederland gaat. Als ze je in België herkennen, is het keurig: 'Oh wat leuk, dag meneer Kraaijkamp, hoe maakt u het?' In Nederland loeren ze naar je, kijken onmiddellijk van je wég en beginnen met elkaar te smoezen en te giechelen. Of je een ontsnapte misdadiger bent. Of ze roepen: 'Hééé, Kraaij!' of ze je al jaren kennen. Verder geen fatsoenlijk woord. Nee, dat hoeft van mij niet."
Feit is dat dat korte 'Kraaij' onder vakgenoten een koosnaam is voor de acteur Kraaijkamp sr. 'De oude Kraaij' heet hij daar al weer jaren. Er zal voorlopig niemand meer aan het Nederlandse toneel zijn die met zo'n liefdevolle afkorting wordt omarmd. De Kraaij is een tijdperk. John Kraaijkamp sr. draagt in dat kleine lijf het verhaal van het hele Nederlandse amusement met zich mee. Je gaat niet zozeer naar Gouwe handjes, als naar 'dat stuk met de oude Kraaij'.
Kraaijkamp kijkt met vertedering naar die voorstelling terug. Hij als de gefortuneerde, gepensioneerde zakenman Louis die onverwacht alleen komt te staan wanneer zijn veel jongere echtgenote overlijdt. En wiens leven vervolgens een andere wending krijgt via nog vier vrouwen. Naast de adviezen van zijn overleden echtgenote (Henriëtte Tol) alleen hij hoort haar, alleen wij zien haar dochter (Irma Hartog), schoonmaakster (Edda Barends) en schoonzus (Rick Nicolet). En dan die callgirl (Marian Mudder). "Mijn vijf vrouwen", glundert Kraaijkamp, "een fantastisch stel, zonder hen had 't niet gekund. John van de Rest zou 't eerst regisseren. Maar hij kon niet met die vrouwen overweg. Hij kwam naar me toe: John, 't lukt me niet, 't is alsof we een andere taal praten. Jules Royaards heeft het toen gedaan. Een vakman."
Hoe regisseer je een oude rot als Kraaijkamp? Kan dat? Die zet teksten toch naar zijn mond, vult al die kleine menselijke gebaartjes, loopjes en blikken tóch zelf in? "Ik word niet geregisseerd, ik word gecorrigeerd", zegt hij droog. "'t Is zo mooi, dat stuk dat Haye van der Heyden voor mij heeft geschreven. Het begint met dat overlijden en die begrafenis. Het publiek denkt: hè, wat gebeurt hier, is dit een komedie? En dan slaat 't om. Iedereen op het verkeerde been."
Dat wordt dus afscheid van die rol nemen, met die drie laatste voorstellingen. Verder moeten we het woord afscheid maar vergeten. Kraaijkamp is inmiddels 78, maar er wordt al gepraat over een nieuw stuk ten burele van Van den Ende. Wélk? Kraaijkamp schudt z'n hoofd. Hij weet 't vast, maar houdt z'n mond. "Nee, dat maken zíj wel bekend." En hij voegt er, als een mooie, simpele geruststelling aan toe: "Maar 't komt wel goed hoor."
De laatste (ingelaste) voorstellingen van Gouwe handjes zijn op 30, 31 januari en 1 februari te zien in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag.