TeleVisier
Boud van Doorn

Van Veen - Long: magiër contra cynicus

We moeten allemaal betalen voor wat we doen

27 dec 1975

Herman van Veen, de magiër, de grote Tovenaar die met één beweging duizend wilde zwanen over het toneel laat vliegen, staat in januari tien jaar op toneel. In zijn Harlekijn-produktiebureau in het Utrechtse Westbroek praat de fenomenale dertiger met de twee jaar oudere nieuwkomer Robert Long. Een popzanger die zijn vleugels uitsloeg. En hoe Driehonderdduizend verkochte „Vroeger of Later"-el pees, uitverkochte zalen voor zijn programma. Een scepticus die toeslaat. Het werd een soms wat warrig, maar diepgaand gesprek over theater, het vak, mens, maatschappij en de heren zelf.


Herman: „Ik heb twee zusters, Hanneke en Mary. Mijn vader was en is een uiterst felle PvdA'er en... eh... ik was in mijn puberteit een akelig naargeestig opdondertje. En ik was het natuurlijk altijd met hem oneens. Alleen al om het met hem oneens te zijn. Ik vond het een fantastisch gezicht om hem echt rood te zien worden. Mijn moeder is zeer muzikaal. Ze kon schitterend zingen bij de afwas. Echt goed. Het merkwaardige is dat ze er ineens mee opgehouden is. Zo maar."

Robert: „Heeft ze een vaatwasmachi- ne gekocht dan??!"

Herman: „Nee, ze is meer het type bij wie de bordjes echt schoon moeten zijn. Ik heb een enorm stel ouders, Toen ik naar het conservatorium ging, moest ik een piano hebben. Toen heeft m'n moeder gedaan wat ze nog nooit gedaan had, geld lenen bij een broer van haar. Tweehonderd gulden. En een dag later stond die broer met z'n vrouw aan de deur om naar zijn piano te kijken. Wat vond m'n moeder dat erg. Als je weet waar m'n ouders destijds van leefden en wat wij toch konden doen. Altijd schoon ondergoed, nooit een gat in m'n sok, thuis lag je constant op je bek, zo glad was het Ik kom echt uit een warm nest. En ik zie daar de verschrikkelijk grote waarde van in. Ze zijn natuurlijk verschrikkelijk trots. Laatst stond ik in Hamburg voor drieduizend man. Maar toch hoorde ik die ene man achter de Bühne die zich het lazerus stond te lachen. En dat was Jan... m'n vader."


Bajesklant


Robert: „Wat Herman daar zegt, dat heb ik niet gekend. Misschien lag dat ook wel aan mezelf. Het botste bij ons regelmatig. Plus het feit dat m'n ouders al vroeg uit elkaar gingen. Erg vervelend, maar aan de andere kant ben ik er misschien blij om. Ik ben anders gaan denken. Wie weet was ik een heel braaf en net kind geworden. Bah. Toch vind ik het jammer dat m'n ouders er niet meer zijn om te zien dat het goed met me gaat. Want volgens de statistieken had ik nooit iets kunnen bereiken. Ik had allang in de bajes moeten zitten of zo. Ik was een slecht kind, ik jatte alles. Er kon geen kwartje liggen of het was weg. En ik was stom. Ik verraadde mezelf altijd, ik leerde niet, kortom, een moeilijk kind. Daar kwam bij dat m'n vader een soort van gek is geworden, godsdienstwaanzin. Hij liet zich dopen door allerlei pinksterclubs en zo... waarom ik gehuild heb! Dan kwam er zo'n grote dikke man met een witte jurk aan en dan kletste die alles nat aan z'n lijf. En dan had ie zo'n klein piemeltje... weet je niet... en dan dacht ik... pa, doe dat nou toch niet Toch droeg ik die man een warm hart toe, maar ik heb van het hele gedoe wel een aversie tegen de Kerk overgehouden. Ik kom steeds meer tot de overtuiging dat er in deze wereld inderdaad geen reet van klopt. Er klopt nergens een hol van! Mijn enige uitweg is dat ik vind dat de mensen voor zichzelf gewoon die dingen moeten doen waarvan ze zelf vinden dat het goed is. Als ik denk, aanvoel, van: dat klopt niet en ik laat het daarom achterwege, dan ben ik al een heel eind. Ik ben in een aantal van die dingen heel impulsief. Wat ik bijvoorbeeld erg gauw doe is mensen aanraken. En als je dan ziet hoeveel mensen schrikken. Dat is de pestpokken! En dan heb ik natuurlijk nog een extra belasting, omdat ze denken dat ik onmiddellijk de broek van hun reet aftrek."


Duitsland


Het heeft lang geduurd en veel moeite gekost om Herman van Veen en Robert Long bij elkaar te krijgen. Beiden wilden graag, maar Herman bleek een razendsnel vliegende vogel. Duitsland en België hielden hem in een ijzeren greep. Robert is erg nieuwsgierig hoe het juist een Herman van Veen in Duitsland bevalt.

Herman: „Er is een vrij groot verschil in beoordeling. Daar hebben ze je vallen en opstaan niet meegemaakt... krijg je een veel objectievere beoordeling. Hier word je veel vergeleken met vakgenoten... zo van: dat heeft ie van die en dat van hem en dat, ja dat is van hemzelf. In Duitsland is daar geen sprake van. Daar word je als Van Veen vergeleken met de groten der aarde. Dat maakt het zo leuk. Ontzettend hard en zwaar werken natuurlijk met als grote probleem het reizen, maar enorm dankbaar werk waar we zeer gelukkig mee zijn. Een ander groot voordeel vind ik, dat je je eigen situatie beter leert te overzien omdat je hem hebt verlaten. Ik kan nu veel beter zien waar ik hier in Holland mee bezig ben, omdat ik er even uitgestapt ben. Door in een andere taal te gaan werken, stel je in feite jezelf ter discussie."


Artiesten


Herman protesteert luid en duidelijk, Robert: „Heb jij iets tegen het woord artiest?"

Herman: „Ik weet niet wat ik erop tegen heb. Het wekt bij mij de indruk van "l'art pour l'art" of weet ik veel. Tien jaar levenskunstenaar vind ik nog erger, maar zeg gewoon: tien jaar Herman van Veen in het theater... of in het openbaar... althans het stukje van mezelf dat ik wil laten zien."

Robert: „Als benaming vind ik „artiest" niet slecht. Kunst is toch ook een lulwoord. Je bent bezig met iets dat artistiek is, artiest dus. Wat ik je wou vragen: is er in die tien jaar voor jou erg veel veranderd?"

Herman: „Ach, ik weet het niet. Ik wilde eerst dokter worden, toen cowboy, toen verpleger of zo. En toen ben ik naar het conservatorium gegaan om Brahms en Mendelssohn te kunnen vertolken. Maar tijdens m'n studie ben ik die klassieke muziek gaan relativeren, omdat ik het veel te ernstig vond. Op een concert zag je nooit iemand glimlachend z'n instrument uit de kist halen. Altijd een gezicht alsof er iets heel ernstigs kwam. Terwijl juist de mooiste dingen gingen gebeuren. Toen wilde ik duidelijk maken dat muziek vreugdevol kan zijn, waar je blij bij mag kijken. We zijn in 1965 begonnen met een programmaatje in makaar te frutselen. Ik zong bijvoorbeeld Italiaanse liederen die dan helemaal fout gingen. Eigenlijk is er sindsdien niet zoveel veranderd. We staan nog steeds met dezelfde overtuiging te werken. Het is alleen uitgebreid. Wat ik doe is een blijk van medeleven en vragen om medeleven. Daarom sta ik op die Bühne. Ik noteer iemands bestaan en terug. Ik maak gelukkig, vraag om geluk. ledere avond is voor mij een verwondering, nog steeds. Altijd ben ik weer verbaasd dat het mogelijk is, nog steeds. Altijd ben ik weer verbaasd dat het mogelijk is, dat het kan. Ik denk weleens: het moet toch een keer ophouden. Maar dat is niet zo. Integendeel. Het breidt zich enorm uit. Zes weken van te voren is onze tournee door België totaal uitverkocht. Zesentwintigduizend verkochte kaarten! Dat is een waanzinnige gedachte voor mij. Dat voel ik als ik in bed lig."


Angst en hoop


Robert: „Ik heb dat gevoel natuurlijk nog niet zo. Voor mij is het allemaal nog veel nieuwer. Aan de andere kant is het wél absurd snel gegaan. In januari ga ik met m'n nieuwe programma draaien, maar er staan nu al voor 1977 optredens geboekt waar ik iets moet gaan brengen dat ik nog maken moet. Dat is heel gek! Een soort angst op lange termijn, van een ander soort dan de angst die ik heb vlak voor ik op moet. Daar kan ik niet tegen. Dat vind ik een dodelijk punt. Het geeft me een onwezenlijk gevoel, ergens tussen angst en hoop in. Trillerig, weet je, zo van... ja God... het is een paar keer schrikken, terwijl je zou kunnen weten dat... Of weten??!! Je weet het nooit. Maar het is al zo'n honderdveertig keer goed gegaan dus zal het die honderdeenenveertig- ste keer ook wel goed gaan. Maar toch, het blijft elke keer weer een vreemd moment. Die mensen in de zaal betalen om binnen te zijn. Die mogen verwachten dat er iets gebeurt dat ze interesseert. Of het nou leuk of droevig is. Maar dat ze niet na afloop zeggen... we hadden net zo goed tv kunnen kijken. Eigenlijk is het iets heel fictief s, hé. D'r zit of staat iemand op een podium en die brengt klanken voort. In feite gebeurt er niets. Er stort niets in, er wordt niets opgebouwd. Je haalt niks te voorschijn, geen echte beelden of zo. Herman doet tenminste nog wat, bewegen, meer als ik. Ik zit daar en ik lul wat en ik zing een paar liedjes. En daar lachen dan achthonderd mensen om. Of er krijgen er achthonderd kippevel of weet ik wat. Een rare zaak als je er goed over nadenkt.


Edelherten toveren


Herman: „Voor mij is het muziek, beweging, tekst. En heel sterk de beweging. Want ik kan in één handgebaar ontzettend veel meer kwijt vaak als met taal in een jaar. Ik kan door een bepaalde kramp of een bepaalde ontspanning die zaal gewoon — laat ik zeggen — negenhonderd zwanen laten zien of... eh... eh.. zesenvijftigduizend edelherten die schichtig in een bos verdwijnen. Maar dat is toch een soort toveren. Het klinkt een beetje lullig, maar het is gewoon zo. Ik krijg er altijd een beetje een blos bij als ik dit zeg. Maar het is toch echt toveren. Voor mij en voor die zaal. Ik geloof er niet zozeer in dat ik daarmee probeer uit te leggen dat ik eenzaam ben of zo. Het is veel meer een mens die zich wil manifesteren. Alle grote filosofen praten daarover. De ene mens heeft een dwingende behoefte de ander van zijn bestaan te laten weten. Je kunt ook zeggen: je wilt bemind worden. En ik vind het essentieel dat mensen zich uiten. En ik hoop door veel van mezelf te vertellen dat ik die mensen kan injecteren om dat ook te doen. Dat is de enige oplossing om te leven."

Robert: „Heb jij dat privé ook?"

Herman: „Ja, privé ook."

Robert: „Bij mij is er een duidelijk verschil. Op toneel uit ik me veel makkelijker dan tegenover een intieme relatie thuis. De laatste jaren komt er wat meer inzicht over mezelf boven, maar ik ben wel gespleten. Als persoon zit ik weel moeilijker in elkaar dan als artiest. Ik ben wel een soort van openhartig, ook in interviews, maar bijvoorbeeld mensen die in huilen kunnen uitbarsten als ze dat nodig vinden, ik wou dat ik dat deed."


Mensenrechten


Herman: „Noem mij een romantische realist. Maar toch primair realist. Ik vermoed dat ik weet hoe we er als wereld voorstaan. En dat is niet bijster best. Vooral niet wat de verdeling betreft. Achthonderd miljoen mensen die niet te vreten hebben! Dat is toch een ontolereerbare situatie. Daar begrijp ik niets van! Via mijn vak probeer ik dat te zeggen. Je hebt gelijk als je vindt dat het in mijn liedjes nog niet zo te horen is als in die van Robert. Maar dat komt nog. Ik zal pas over twee jaar in staat zijn de gevoelens die ik nu heb op papier te krijgen. Ik tolereer het niet, maar ik snap het ook niet Hoe is het in godsnaam mogelijk dat wij gelukkig zijn. En ik ben gelukkig! Achthonderd kilometer verderop gaan miljoenen vrienden en vriendinnen van mij — kinderen die net zo mooi en lelijk zijn als zijn eigen kinderen — kapot van de honger. Ik weet het en toch leef ik verder. Heet dar mens ??? Of heet dat dat waaizinnig??? Of heet dat misschien "misdadiger'" Ik

Robert: „Ik zie erg weinig heil in de toekomst. Hoe meer ik om me heen kijk. Ik geloof in een soort slechtheid die er net zo ingebakken zit als goedheid. Je kunt niet zeggen: de mens is slecht of de mens is goed. Ford is een etter, maar hij is toch onbelangrijk in het geheel, alleen maar een visitekaartje."

Herman:, Juist. Er is een grote groep die dat soort mensen toestaat te doen wat ze doen, te zeggen wat ze zeggen. En die groepen hebben zich verscholen. Onder witte puntmutsen, maar ook in blue jeans, hoor. Vergeet dat even niet"

Robert: „En in witte boorden met zwarte jurken volgens mij."

Herman: „Goed, maar dat is dan nog vrij positief. Neem nou die hele popontwikkeling. Kijk uit! Dat is je reinste multinationale ontwikkeling. Dat moet je niet vergeten! Dat is inpakken van de hele wereldjeugd."

Robert: „Toen ik voor mezelf begon, dacht ik: ik zal een bepaald publiek trekken wat een soort linksig is. Niet links-politiek, maar mensen die dingen ter discussie willen stellen. Maar er klopt geen reet van. Bij mij niet en bij Herman ook niet. Ik sta voor mensen tegen wie ik in feite bezig ben. Niet tegen hen persoonlijk, maar tegen hun groep. Jong, oud, rechts, links, ze komen allemaal naar je kijken. Vreemd, hoor."


Mannen-vrouwen


Herman: „De man is de grootste ma- nipulator. Vrouwen zijn kwetsbaar, negen maanden en één keer in de maand. Mannen kunnen hun gevoelens niet uiten. In de zaal zie ik een man met een sceptisch gezicht. Jozef Traan, heet ie. Maar ik zal nooit zeggen: een vrouw met een sceptisch gezicht. Want die zijn er niet."

Robert: „Ik begrijp niet waar je dat vandaan haalt. Ze zijn er wel, maar jij ziet ze zeker niet. Weet je wat het is, die dienende rol, die lapt een man altijd aan z'n reet. Ik wou dat ik daarvoor even meid kon zijn, soms. Zet maar eens een man aan de afwas, het ouwe schoonmoedersvoorbeeld. Die zal hooguit een schort aantrekken en roepen... oooh, kijk mij nou eens."

Herman: „Dat heb je heel zuiver gezegd. Hoeveel vaders kunnen een kind in hun arm hebben?! Daar moet je eens naar gaan kijken. De meesten pakken het kind op alsof het een schoenendoos is. Ik zweer het je! Dat is een enorme handicap. Een contacthandicap. Kerels sluiten zich af. Die zeggen: Ho, wacht eens even, jij bent brutaal jongeman, wie denk jij wel dat je bent Maar ik denk helemaal niet dat ik iemand ben. Ik heb het gewoon over jou- dus over mezelf. We moeten allemaal betalen voor wat we. Betaal je met genegenheid, met liefde, met een open hart? Dan ontvang je ook met een open hart. Ik bedoel... ik lul niet anders dan Christus joh... ik zweer het je. Ik ben niet gelovig, maar ik vind wel dat die gast het zuiver heeft gezien destijds. En die heeft de mazzel gehad van een paar wonderen."


Neem er wat van mee


Robert: „Mijn oplossing is — voor dit moment — de angsten weglachen, of door de mensen laten weglachen. Misschien is dat fout. Het knappe van jou, vind ik, Herman, is dat jij de mensen met veel meer laat zitten dan ik. Dat heb ik nou eenmaal niet. Bij mij eindigt het prettig. Mensen inpakken, ze moeten het leuk vinden. Net als levertraan met een scheppie suiker erin. Want als ik echt ga zeggen hoe ik vind dat het eigenlijk gezegd moet worden, dan bereik ik waarschijnlijk niemand meer."

Herman: „Het is in feite zo... van hoe vertel ik het m'n kinderen. Ik ben zo dat ik begin met iemand over z'n buik te strelen maar dan breng ik hem er toch van achteren in."

Robert: „Ze vinden me vaak wrang maar ik ben eigenlijk nog veel te vriendelijk. Bij Hans van Willigenburg breng ik dat liedje over Mien en het „langharig tuig." En al die vrouwen uit Middenveer en Wormerhoven vinden het een schattig liedje. Nou, jongen, dan denk ik: ik kan net zo goed gaan zingen van ik hou van jou en ik blijf je trouw, weet je wel. Het maakt toch geen reet uit."

Herman: „Een man heeft ontzettend snel intellectuele bezwaren. Vrouwen reageren vaak veel gevoelsmatiger. Wat niet altijd goed is, maar ook lang niet altijd fout. De samenwerking tussen die twee fenomenen vind ik van het allergrootste belang. Wat we al zeiden: als een man zich teder uit, dan is dat voor een man vaak al slap. Maar ik zal je zeggen dat ik met tederheid de oorlog win!! Ik zweer het je! Ik zing en tover nog eens een oorlog stil!!"

Robert: „Nou, ik denk het niet voor je, hoor.`