In het 26 feb 2005 nummer van de Libelle verscheen het volgende artikel:

“Zeg nooit dat je het niet wist, het is je taak het te weten”

 

 

 

Hij wordt deze week zestig. Pas zestig. Want eigenlijk lijkt het alsof Herman van Veen er altijd al is geweest. Hele generaties zijn inmiddels met hem opgegroeid. Bijna niemand heeft zo veel liedjes gemaakt die iedereen kan meefluiten. En bijna iedereen is wel eens naar een theatershow van hem geweest of heeft als kind op de televisie naar zijn geesteskind Alfred Jodocus Kwak gekeken.

Maar de zanger, muzikant en theatermaker is de laatste jaren ook steeds vaker actief als actievoerder. Voor organisaties als Unicef, Colombine, de Stichting Roos en zijn eigen Herman van Veen Foundation zamelt hij geld in voor goede doelen, die altijd met kinderen te maken hebben. Het is een maatschappelijk bewustzijn dat hij heeft meegekregen van zijn vader die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zat. “Mijn ouders waren poetsende mensen”, zegt hij daar nu over. “Niet lullen, maar dóen.” Een houding die bij de zoon inmiddels zó zit ingebakken dat hij het praktisch helpen ziet als de rechtvaardiging van zijn bestaan. “De wereld is groter dan het veilige Nederland.” Dat geldt dan niet alleen voor het hulpverlenen, maar ook voor het werk Herman van Veen is één van de weinige podiumkunstenaars die ook regelmatig in het buitenland optreedt. Een verruimende ervaring, vindt hij het. Want het is goed om te zien dat we allemaal eigenlijk dezelfde basis hebben.

Herman: “Mijn onderwerpen gaan over het dorp, de straat, de kerk, het gezin, de familie. Die zijn wereldwijd hetzelfde. Angst is angst, hoop is hoop, liefde is liefde. En 1 de verschillen zit de humor en de aantrekkingskracht. Amerikanen vinden het reuze geestig als ik vertel hoe ik op mijn tiende c de fiets tegen de wind in het avontuur tegemoet reed. Want dat kennen ze niet. Een fiets heeft hier een andere status dan daar. Maar het gegeven: jongen, weg, vrijheid, dat snapt iedereen.”

 

Verschilt het publiek in al die landen?

“Nederlanders willen wat leren, Fransen verwachten dat je ze laat lachen, Duitsers vinden het fijn als je speelt met taal en in Engeland draait het om het acteren. En in Amerika gaat het om de prestatie. Als je zacht zingt moet het zachter, groot moet groter, hoog moet hoger. Die verschillen zijn heel interessant. Op het podium staan betekent dat je een dialoog aangaat met h publiek. En dus moet je mee. Een voorstelling verandert automatisch als je andere mensen tegenover je hebt. In de VS kun je bijvoorbeeld niet praten over de dood, dat een ongekend taboe. Maar een onderwerp als wat iemand verdient, wat hier weer niet lekker valt, is daar wel belangrijk. Dat is heel spannend. En het is ook als mens goed voor je, want je wordt er bescheiden van. Hoe meer je jezelf vergelijkt met anderen, hoe meer je begrijpt hoe weinig belangrijk je eigenlijk bent. Wij gaan uit van Nederland als het centrum van de wereld. Maar dat is het natuurlijk helemaal niet. En het is goed om daar regelmatig aan herinnerd te worden. Daarnaast leer je steeds meer hoe weinig je eigenlijk weet. We hebben allemaal veel veilige kennis over hoe de wereld in elkaar zit, denken dat we snappen hoe het werkt. Maar dat is dus helemaal niet zo. Ik heb eens een reis gemaakt door India en hoorde toen een man praten over een boom. Hij beschreef de takken en niet de wortels als het centrale deel. Omdat voor hem niet de aarde, maar de kosmos de bron van alle dingen is. Dat is een heel andere beleving van de werkelijkheid. Wij zitten vast in de klei, in het aardse, in de mensen. Zij gaan uit van de lucht, het hogere, van God. Reuze interessant.”

 

Wat heeft dat voor u veranderd?

“Ik zie steeds minder dingen als vanzelf sprekend. Zo kom ik net terug uit Afrika. Als ik de kinderen daar zie en die vergelijk met mijn eigen kinderen en kleinkinderen, dan voel ik een combinatie van ongekende verontwaardiging én ongekend geluk. Blijdschap omdat wij hier geboren zijn en boosheid dat zij daar ter wereld moesten komen. Mensen worden daar gemiddeld 51. Ik ben bijna zestig en heb, met een beetje mazzel, nog een lange weg te gaan. En waar gaat het nu eigenlijk over? Een afstand van drie, vier uur vliegen. Tegenwoordig moet ik af en toe, zo eens in de maand, naar een begrafenis. Zo is dat nu eenmaal als je een bepaalde leeftijd krijgt. Maar ik kan dat steeds minder makkelijk losmaken van hoe het dáár is. Elke zaterdag zestig mensen, j6nge mensen vaak, die slachtoffer zijn geworden van aids. Ik kom daar in werelden waar geen volwassenen meer zijn, alleen nog maar grootouders en kinderen. Hele generaties zijn daar weggeslagen. Hét beroep in opkomst is doodskistenmaker. Dat staat in schril contrast met mijn vrienden, die oud zijn als ze sterven, vaak nadat ze een goed en rijk leven hebben gehad. Dat moet je aanvaarden, natuurlijk, want de wereld is zoals hij is. En het zou zonde zijn om je energie te verspillen aan de onrechtvaardigheid. Die kun je veel beter gebruiken om iets te veranderen. Zo legitimeer ik mijn bestaan. Kijk, dingen beginnen heel klein en je kunt niet altijd zien waartoe ze kunnen leiden. Neem de Tweede Wereldoor log. Die vormt de basis van mijn bestaan. Mijn vader was actief in het verzet en is zich ook later altijd blijven inzetten voor rechtvaardigheid. Net als mijn moeder. De verhalen die ze daarover vertelden, die ben ik zelf geworden. En ik ga ervan uit dat als de slager die naast de joodse sigarenboer woonde, niet had geaccepteerd dat diens ruiten werden ingegooid, de zaken anders zouden zijn gelopen. Aanvaard je het onrecht in je directe omgeving, omdat je blij bent dat het jou niet overkomt, dan ben je medeverantwoordelijk voor de apathie die desastreus is.”

 

Maar mensen voelen zich ook gewoon machteloos,

“Dat is onterecht. Ouders, onderwijzers, de overheid, iedereen moet elkaar leren dat je wel degelijk iets kunt veranderen. Wij maken onze omgeving en als we ons daarvan afzijdig houden, doen we iets fout. We doen ons best om de pijn van de anderen niet te voelen. Bedekken die met gepraat. Ik ben eens op verzoek van ouders op bezoek geweest bij een jongen in een psychiatrische inrichting in Duitsland. Het ging heel slecht met hem en zij dachten dat ik iets voor hem zou kunnen betekenen. In de wachtkamer stond een heel grote plant dood te gaan door gebrek aan water en liefde. Wat doe je bij een arts die niet eens voor zijn eigen planten kan zorgen? Om iets te kunnen betekenen voor het grote geheel, moet je het klein zien. Niet zeuren over de tekorten in de gezondheidszorg als je zelf niet eens je handen wast als je van de wc komt. Snap je? We praten, praten, praten over de grote dingen op afstand. Terwijl we in plaats daarvan iets zouden moeten doen aan het verdriet van de buurman. In Utrecht, waar ik geboren ben; zeggen we: ‘Niet lullen, maar poetsen’. Laatst was Nelson Mandela in the Bronx, een achterstandswijk in New York. En hij zei: ‘Je kunt mij helpen door eerst maar eens de vervallen huizen in je eigen wijk op te knappen’. Dát is een groot man.”

 

Die behoefte om iets te doen, om je stem te gebruiken, is dat iets wat u van uw ouders heeft geleerd?

“Zij hebben me voorgeleefd dat een van de belangrijkste dingen in het leven is dat je een doel hebt. Iets waar je naar streeft, een plan. Dat geeft zin aan het leven. En praktischer omdat je het plan wilt uitvoeren, dwingt dat je tot gezond zijn, je schoenen poetsen, je huiswerk maken. Aan het eind, toen ze al heel oud waren, bleven ze net zo lang in leven tot hun achterkleinkind geboren was. Die ijzeren wil, daar draait het om. Ik weet dat ik straks weer ga toeren en daar verheug ik me op. Dus zorg ik dat ik 82 kilo blijf. Omdat ik weet dat ik het met 84 niet volhoud. Dus drink ik één glas rode wijn, want met zeven red ik het niet. Mijn vader was in staat om in de oorlog het doel voor ogen te houden: vrijheid, rechtvaardigheid. En daarom werd hij boos over de dingen die dat in de weg stonden. Hij snapte ook niet waarom hij die onzin zou moeten accepteren. Kom op zeg, rot op. Schouders eronder. Je laat je door de omstandigheden geen mogelijkheden ontnemen. Niet voor jezelf, niet voor een ander. Mijn vader heeft destijds gezorgd dat de oorlog misschien wel plaatsvond, maar niet in zijn tuin. Daar heeft hij het uitgeharkt. Niet hier. Niet in mijn huis, niet in mijn straat, niet in mijn stad. Als zich iets voordoet, los je dat op. Ik kan me herinneren dat ik als kind eens ergens voetballen had gekeken. Wij had den geen televisie, een man verderop wel. Toen ik thuiskwam, vroeg mijn vader waar ik geweest was. ‘Bij die man met die koude handen’, zei ik. Mijn moeder stopte met eten, mijn zussen keken verbaasd op. ‘Hoe weet je dat hij koude handen heeft?’, vroeg mijn vader. ‘Omdat hij ze altijd in mijn broek doet’, antwoordde ik. Even werd het stil in de kamer. Toen stond mijn vader op, met een rode vlek rondom zijn slapen. Hij trok zijn pantoffels aan en vervolgens zag ik hem als een soort Woody Woodpecker langs het raam schieten. Een tijdje gebeurde er niks. Tot mijn vader weer binnenkwam en zei: ‘Die man zal nooit meer koude handen hebben’. Zo deed hij dat. Een probleem? Onmiddellijk oplossen. Niet praten, niet wachten tot iemand anders het doet.”

 

Actie.

“Precies. Ik weet nog dat ik een jaar of tien was en mijn vader me meenam naar zijn slaapkamer. Daar haalde hij een bajonet uit de kast en zei: Wat jij moet doen, is zorgen dat je nooit zo’n ding in je handen hoeft te houden’. Einde tekst.” 

 

Aanschouwelijk onderricht.

‘Wat je doet met puppies: direct de neus door de drol halen. Als je daarmee wacht, snappen ze niet meer wat ze verkeerd hebben gedaan. Onmiddellijk handelen. Mijn vader kwam twee keer per jaar straalbezopen thuis. Op vier en vijf mei. Dan zong hij ‘s ochtends om vier uur de hoek om, snap je. Mijn moeder snapte dat wel, maar vond het toch een ramp. Die nachten hadden een bepaald patroon. Als mijn vader binnenkwam, viel hij voorover in de pot van de wc en kotste daar alles onder. Voordat mijn moeder ruzie maakte, poetste ze eerst de wc. De juiste prioriteit.”

 

U heeft wel eens gezegd dat u na de dood van uw ouders schoon schip heeft gemaakt in uw eigen ‘even. Weg met de vrienden en kennissen die eigenlijk alleen maar ballast waren geworden, weg met de ruis. Dat is datzelfde: niet lullen, maar poetsen.

“Als je eenmaal geconfronteerd wordt met verandering, kun je die het beste helemaal doorvoeren. En snappen waarmee je bezig bent, niks afdekken. Er is eens een Australisch onderzoek geweest, waaruit bleek dat het gebruik van een zonnebril huidkanker veroorzaakte. Omdat mensen die een bril opzetten, niet goed genoeg voelen hoe fel die zon eigenlijk wel is. Dat heb ik heel goed begrepen. Je moet niet jokken tegen jezelf En zodra je de waarheid spreekt tegen jezelf, snap je ook wat je moet doen. Ik ben een praktisch mens, net als mijn ouders en mijn kinderen. En ik heb de taak van mijn ouders overgenomen. De dingen die je doet, doe je goed. Als je een borrel drinkt, maakt het niet uit in wat voor glas die zit. Maar er moeten geen vieze vingerafdrukken op dat glas zitten. Eén op één: elke dag een schone onderbroek. Dat houdt het overzichtelijk. En hoe overzichtelijker het is, hoe meer je kunt doen.”

 

Doen wat voor je handen somt, Bij ons thuis lagen er meestal spullen op de trap naar de tweede verdieping. Schone was, schoenen, de net gebruikte stofzuiger. Mijn moeder zei altijd: ‘Nooit met lege handen naar boven’.

“Absoluut. Zo doen wij dat hier in ons productiebedrijf ook. Als er een brief binnen komt, wordt die onmiddellijk beantwoord. Niet te veel nadenken, maar doen.”

 

Na zestig jaar heeft u geleerd, dat het niet in het hoofd, maar in de handen zit.

“Ja, je moet zorgen dat het niet gaat schimmelen. En dat is wat er te veel gebeurt. We gaan zitten wachten tot iemand anders iets doet. De buurman, de overheid. En daarmee besteden we het uit. Met alle gevolgen van dien. Ik zie nog die mevrouw wier land door de Betuwelijn moest verdwijnen naar haar appelen staren. Haar belangen hebben we opgeofferd aan die van de economie. Dát gebeurt er als we de dingen niet op praktisch en menselijk niveau zien. We moeten het niet uit handen geven, maar oog blijven houden voor die appelboom. Hoe kleiner je het ziet, hoe meer het klopt met de waarheid. Hoe komt het dat we het heel normaal vinden dat een politicus het ene moment een principiële stellingname inneemt en die in het zicht van het pluche 180 graden verandert? Dat is leugenachtig en laf en als kinderen het doen, krijgen ze op hun donder. Je moet de dingen zien op huis-, tuin- en keukenniveau. Natuurlijk mag je best fouten maken, maar kom daar dan ook eerlijk voor uit. Dat is de norm van de Kievietdwarsstraat, waar ik geboren ben: een man een man, een woord een woord.

Weet iemand of er iemand leeft, die ons nog een goed voorbeeld geeft, door het pad dat hij bewandelt? Nu iedereen om afkomst leeft en alles wat nog waarde heeft, verpest wordt en verkwanseld? Dat is een tekst uit 1200. Dit zing ik dan nu. Om duidelijk te maken hoe weinig we leren. De apathie in de Nederlandse samenleving heeft een horrorniveau aangenomen. En die wordt geëxploiteerd door de politiek. Daar kan ik me vreselijk kwaad over maken.”

 

En daar moet je iets aan doen.

“Precies. En nooit zeggen dat je het niet wist. Want het is je taak het te weten. Daar ben je mens voor.”