Margriet
Fleur Baxmeler

"Ik wil niet dat hier ooit een eind aan komt."

7 april 2022

Het geniale van het leven schuilt volgens muzikant, schilder, zanger en schrijver Herman van Veen (77) in het feit dat elke vraag zo veel nieuwe vragen bevat. Willen begrijpen hoe het in elkaar steekt, dat is wat hem drijft. Een fascinatie die hij in zijn nieuwe boek Moeders loslaat hp de moederfiguren in zijn leven.


Als wij hier op ons landgoed ondeugende kinderen hebben, iets wat vaak gebeurt, en het wordt mij te gortig, dan vraag ik: ‘Lieve schat, wil jij de hoofdprijs winnen?’ Nou, dat willen ze altijd wel. Waarop ik zeg: ‘Die gigantische prijs kun je winnen als jij in het bos twee dezelfde blaadjes vindt.’ Nou, dan zie je zc voorlopig niet meer terug. ”

De warme ronde stem van Herman van Veen vult de ruimte, terwijl hij op zijn kenmerkende droog-humoristische en ietwat melancholische wijze uitlegt waarom hij het leven zo fantastisch vindt. “Omdat niets hetzelfde is in dat heel grote exterieur, wat zich vertaalt in ons interieur. Je kunt nooit alles weten, want elke dag zijn ernieuwe vragen.

En in elke vraag zitten gelukkig weer nieuwe vragen.” Met pretogen: “Dat vind ik geniaal, het feit dat er elk moment iets te ontdekken valt.”
Het is een van zijn grootste fascinaties, vertelt hij, om te willen begrijpen hoe het zit. Dat begint ’s ochtends vroeg al, als hij naar het Herman van Veen Arts Center op Landgoed De Pattz in zijn woonplaats Soest rijdt; een kunstencentrum midden in de bosrijke natuur, waar hij kinderen en ouderen sinds tien jaar bij elkaar brengt met muziektheater, dans, lekkere hapjes en beeldende lamst. “Zodra ik uit mijn auto stap, zie ik iets,” vertelt hij. “Moet die ladder voor dat beeld staan of wordt dat beeld misschien schoongemaakt? Waarom ligt dat daar? Hoe komt het dat niet op elk tafeltje in de galerij een roos staat?
Er komt minstens een twintigtal vragen bij me op, waardoor ik de eerste vier uur dat ik hier ben niet toekom aan waarom ik eigenlijk hier ben.”

Waar zou je eigenlijk mee bezig moeten zijn?

“Het kunstencentrum bestieren, maar ook schilderen, werken aan mijn voorstellingen en schrijven,” somt Herman op vanaf een tafeltje in het knusse café van het kunstencentrum. Achter hem hangen foto’s uit producties van zijn theaterbedrijf Harlekijn Holland, aan de wanden schilderijen van zijn eigen hand. Hij is zelf in stemmig zwart gekleed, slechts opgesierd met een lange wit-grijze sjaal om zijn nek voor de warmte, maar met zo’n sterke uitstraling heb je ook weinig meer nodig. Voor hem ligt een stapel A4’tjes: het laatst h^jgewerkte manuscript van het boek Moeders waar hij de afgelopen tijd aan heeft gewerkt. Een idee van zijn briljante redacteur Saartje, vertelt hij. “Twee jaar geleden zei Saartje tegen me: ‘Herman, ik wil dat je een boek schrijft over moeders.’ Ze dacht dat ik dat goed zou kunnen, wat te maken heeft met mijn vorige boeken waarin ik over familie en mijn moeder schrijf. Ik was er meteen voor in, waardoor de coronatijd een fijne periode werd. De afgelopen twee jaar waren wereldwijd voor ieder een een puzzel en tijdens het puzzelen heb ik een boek kunnen schrijven.”

Je schrijft niet alleen over je eigen moeder, maar ook over alle andere moederfiguren in je leven: oma, Maria, je vioolmoeder, reservemoeders, je dochter als moeder.

Is er eentje die er voor jou tijdens het schrijven uitsprong?

“Ik heb een hoofdstuk geschreven over To Doornekamp, mijn viooljuf. Die vrouw is een van de grootste cadeaus in mijn leven geweest.” Hij is nog niet uitgesproken of de tranen schieten in zijn ogen. “Als ik over haar praat, zie ik mezelf meteen naast haar zitten in haar keurige tweekamerappartement aan het water, tegenover de Utrechtse Munt.
Dan zit mijn nek alweer vol, omdat ik zo van die vrouw hou. Zij was een van de eerste mensen die wat zag in het jochie dat ik was en ging mij afpellen, een beetje zoals je een ui afpelt. Zo liet ze me telkens meer van mijzelf zien, waarbij ze me anders dan alle andere mensen in mijn omgeving geen Herre of Hempie noemde omdat mijn hemd altijd uit mijn broek hing, maar Herman: ‘Herman, er is meer dan Kuifje.’ ‘Herman, er is meer dan alleen Elvis Presley.’ ‘Herman, er is meer dan Haydn, namelijk Bach.’ Zo nam ze me mee in gedichtjes, liedjes, literatuur en schilderkunst. Ik werd door haar rondgeleid in mogelijkheden, wat ze deed met een rust, wijsheid en zorgvuldigheid die me met mijn 77 jaar nog steeds ontroert. Daar heb ik nog elke dag in mijn leven profijt van, want ik hoor haar stem overal waar ik ga. Tijdens voorstellingen, als ik aan het schilderen ben, het maakt niet uit: ‘Herman, nee, let eens op, wist je dat?’ Alleen al door To Doornekamp vind ik dit boek zo belangrijk, omdat ik haar op deze manier dankjewel kan zeggen, ook al leeft ze al lang niet meer.”

Is het een vraagstuk waar je veel mee bezig bent, waar je vandaan komt en hoe dat je heeft gevormd?

“Zeker! Dat vind ik belangrijk, omdat je je daardoor realiseert wie je bent. Biologisch ben je pa en ma en jezelf, dat is als drie kleuren kauwgom met elkaar verweven. Met het ouder worden kun je ongelooflijk aardig traceren wat van pa$ en ma komt, hoe jij met die informatie bent omgegaan en wat jou dan heeft gemaakt tot wie je bent. Terwijl ik met jou praat, doe ik de hele tijd dit.” Hij houdt zijn handen in de lucht en laat zien hoe hij met zijn duimen in de palmen duwt. “Dit zorgt ervoor dat ik me koosjer voel in bepaalde situaties, het geeft een bepaald gemak. Dat heb ik afgekeken van mijn moeder die haar hele leven lang met haar duimen in haar handen zat te duwen. Ik heb ook eens een DNA-onderzoek laten doen, gewoon omdat het kon. Ik vond dat heel interessant, om te zien uit welke stofjes je bent opgebouwd. Ik besta voor 24 procent uit Noord-Amerikaanse Indiaan, heel bizar. De rest komt uit India en Pakistan, blijkbaar hebben veel Europeanen daar hun oorsprong.” (brede lach) “En dan krijg je iets als ik, met blauwe ogen en weinig haar.”

Is je verleden op bepaalde momenten ook een last voor je geweest?

“Op het Conservatorium waar ik met zeventien jaar al naartoe ging, maar ook tijdens de middelbare school vond ik het moeilijk dat wij - hoe zegje dat? - zo weinig hadden. De studenten om mij heen hadden van alles: hun ouders hadden een auto, vaak was er een tv, ze hadden hun eigen instrumenten. Bij ons thuis had je een tafel, vier stoelen, een kachel en wat dingetjes aan de muur, verder niks. Ja, heel veel fietsen, waarvan maar eentje het deed. Ik weet nog dat een bekende vioolleraar van mij met de hand een vioolmethode had geschreven. Een vriendje ging met dat pakket papier naar een winkel, liet het fotokopiëren en stond twee uur later weer buiten, maar ik moest al die tig pagina’s overschrijven. Dat vond ik wel oneerlijk, eigenlijk, daar had ik last van.”

Is er ooit sprake geweest van Tijden', om in het thema van dit paasnummer te blijven?

“Ik ben in de Tweede Wereldoorlog geboren, tijdens de Hongerwinter. Gedurende het hele proces in mijn moeder én daarna heb ik heel eenzijdig te eten gekregen, waardoor mijn lijf niet resistent is tegen bepaalde infectieziektes. Rond mijn zesde levensjaar heb ik er vanwege nierinfecties een jaar of twee een beetje naast gelegen. Lange tijd lag ik in het Diaconessenhuis in Utrecht, daarna moest ik naar een verschrikkelijk hersteloord in Nunspeet. Daar werkten dames die niet lief waren, gewoon helemaal niet lief. Papa en mama konden zich het niet permitteren om geregeld af te reizen naar Nunspeet, dus die kwamen eens in de twee weken. En we deden er niets, behalve aansterken, dus ik liep een enorme achterstand op mijn leeftijdsgenootjes op. Ik ben absoluut niet zielig, maar in dat hele leven erna mis ik Lego-steentjes. In taal, rekenen, Latijn... Bepaalde dingetjes heb ik nooit geleerd, omdat ik die heb overgeslagen. Als iemand mij vraagt wat de uitkomst van 7x7 is, moet ik toch altijd wat langer nadenken.”

Hoe kijk je terug op het leven zoals je dat tot nu toe hebt geleid?

“Het is geweldig, ik wil niet dat hier ooit een eind aan komt. Daar doe ik ook echt mijn best voor. Ik zie dat de toekomst van veel generatiegenoten ligt in het omkijken. Dat is volkomen begrijpelijk, maar ik ben op mijn manier bezig om alle kennis die ik heb opgedaan te benutten voor de zintuiglijke vaardigheden die ik heb. In plaats van te zoeken of missen wat achter me ligt, wil ik zien, luisteren, ruiken, voelen. Ik ben biologisch gefascineerd en probeer de hele tijd te begrijpen hoe het zit. Hoe kan het dat achter elk zonnestelsel een ander zonnestel zit? Wat betekent het dat de kern van de aarde bestaat uit zwaar metaal? Het leven wordt zo veel makkelijker als je met een open blik om je heen kijkt, als je nergens een oordeel over velt en je laat verwonderen door al het moois om ons heen. Met elk inzicht ontstaan er nieuwe inzichten, dat zul je zien.” (lachend) “Wellicht had ik bioloog moeten worden, maar de muziek heeft mij te pakken gekregen. Daardoor ben ik achter de optocht aangegaan en niet achter de paarden.”

Wat doe je om je jeugd te behouden?

“Niks anders dan spelen. Ik merkte dat de warrige periode van covid niet goed voor mij was. Hoe kun je na 55 jaar lang zingen, op het podium staan en bezig zijn van de ene op de andere dag tot stilstand komen? Je werkt je je hele leven uit je naad en ineens zit je hele dagen op een stoel. Dat snapte mijn lichaam niet. Mijn stoelgang veranderde, mijn handen werden stijf. Toen ik eind januari weer kon gaan spelen, merkte ik dat allerlei stofjes in mijn lijf weer blij waren. Als je speelt, dan kun je alleen maar zijn. Je kunt niets inhouden, je kunt niet doen alsof. Het komt zoals het komt. Spelen is niks en alles . Het stelt niks voor en het stelt alles voor. Het is voor mij het bestaan in optima forma; dat je iets doet en iedereen in het publiek wat anders hoort of ziet, want wat we in ons kunstencentrum doen is tamelijk abstract. Hoe groter die abstractie, hoe beter ik het vind, maar er zitten wel altijd lagen van begrip onder. Dat culmineert dan in de totale subjectiviteit van ieder persoon an sich die naar de voorstelling kijkt: ze zien misschien hun eigen moeder, hun eigen vader, hun eigen hoop, eigen geluk. Ongelooflijk om dat met mensen te kunnen delen.”

Wat is jouw grootste geluk, naast spelen?

“Ik geniet mateioos van wat ik heb in het kunstencentrum en ons huis in Soest, maar ik ben er niet mee getrouwd. Zoals mama altijd zei: ‘Een doodshemd heeft geen zakken.’ Waarmee ze bedoelde datje niks kunt meenemen. Inzake materiële zaken hecht ik alleen aan mijn viool, voor de rest gaat het om mensen die ik liefheb en kleine dingen. Mijn kleinzoon die hier stage loopt en de hele dag met z’n hand door zijn haren strijkt. Mijn vrouw die belt met ‘sorry dat ik stoor’ en iets vertelt over de kippen. M’n dochter die langskomt en zegt: ‘Hé pap!’ Daar zit mijn geluk in, niet in de grote dingen. Het gaat om dankbaarheid, oog voor detail en verbeelding. Als je het hebt over mijn vak, dan zie ik op het toneel altijd een Herman die ik nog niet ben. Omdat ik die ene noot nog eens ongelooflijk ga raken, dat weet ik zeker. Dat heb ik ook met schilderen, iets wat ik relatief nog niet zo lang doe. Er zijn streken die ik nog niet kan maken, maar waarvan ik weet dat het me op een dag gaat lukken. Zo weet ik ook dat ik hetzelfde ga bereiken met schrijven. Ik zeg eigenlijk: er is heel veel wat ik nog niet kan, dus het beste moet nog komen.” ¦



Fleur Baxmeier