Dagblad Trouw
Iris Pronk

Natuurlijk is er schaduw in dit leven, maar ik kies voor het licht

21 sept 2021

Herman van Veen interview

Hij is 76 en topfit. Hij zingt, speelt viool en danst weer op het toneel. Daar is Herman van Veen het gelukkigst. 'Er kan ineens een klank lukken die je zeven avonden hebt gezocht.'


Het doek gaat open en daar staat Herman van Veen. Of nee, hij staat niet, hij swingt en speelt viool tegelijk, in rap tempo, zijn voeten roffelen op het podium. Het is puur krachtvertoon.
Dit is géén voorstelling van een stramme 76-jarige.

“Ja, zolang dat erop zit, gebruik ik het”, zegt Van Veen enkele dagten later op zijn landgoed De Paltz in Soest. "Ik vind het heerlijk, zo van kijk mij eens. Opa TikTok.”
Van Veen toert weer door het land, met zijn vanwege corona uitgestelde verjaardagstournee: 75 ‘Dat kun je wel zien dat is hij’. Gemiddeld vier avonden per week, van Eindhoven tot Assen en Maastricht. Hoe heeft hij zijn conditie bijgehouden in die lange lockdown?

“We zijn een jaar in de war geweest”, vertelt de artiest. “We bleven maar voorstellingen verplaatsen en op een gegeven moment begreep mijn systeem het niet meer. Want mijn hoofd en mijn lijf spelen al 55 jaar vier keer per week. Ik ging op andere tijden naar de wc. Vingers, spieren, alles wordt krakkemikkig als je het niet gebruikt.” De oplossing was spelen zonder publiek, in het theatertje dat ook op landgoed De Paltz staat. Daar gingen Van Veen en zijn collega-muzikanten twee keer per week voluit, een halfjaar lang.
“Fortissimo was ook echt fortissimo, tempo, blikrichtingen, we speelden het spel helemaal. Dat heeft ons ongelooflijk goed gedaan.”
Zo kwam het dat ze er klaar voor waren toen de theaters deze zomer eindelijk weer open mochten. Van Veen en zijn gezelschap begonnen meteen goed, in het Amsterdamse Carré. “Als je ineens weer iemand hoort lachen of applaudisseren, dan is dat is heel erg fijn.”

Heeft u overwogen om de lockdown aan te grijpen om helemaal te stoppen met spelen?

“Nee, ik zal nooit stoppen. Het stopt mij. Het leven zelf. Er zal een moment komen dat het het niet meer doet, maar dat zal niet aan mij liggen. Het gaat dus geen keuze zijn. Een groot deel van mijn geluk zit in het zingen, schilderen, spelen. Als ik dat niet meer doe, dan gaat het slecht met mij.”

Wat maakt u zo gelukkig op het podium?

“Het grote geluk bestaat uit hele kleine dingen. Groot geluk is vanochtend wegrijden en zien dat mijn vrouw door de deur naar het midden van het pad gaat om mij nog zo lang mogelijk te kunnen zien, zo lang mogelijk: Tot straks. “En geluk is als mijn kinderen en kleinkinderen hier komen en ik zie dat ze blij zijn , dat ze me zien. En dat de mensen die hier werken denken: ha, Herman! “Op het toneel is veel waar ik gelukkig van word. Ook weer heel kleine dingen, een bepaalde lichtval, een blik met je collega’s. Er kan een gebaar lukken, er kan een klank lukken die je zeven avonden hebt gezocht, en ineens is die cis er.”

Hoe kijkt u terug op de periode van de pandemie? Was het een interessante of moeilijke tijd voor u als kunstenaar?

“Een vraag die me erg heeft beziggehouden is: wat is de oorzaak van de pandemie? Ik begrijp het vaccineren, ik begrijp de maatregelen. Maar: hoe voorkomen we dat dit een repeterende breuk wordt? Ik vind dat daar bijzonder weinig aandacht aan wordt besteed. “In de voorstelling zeg ik: ‘Er viel een vliegenpoepje van een vleermuis in de kippensoep, met nogal wat gevolgen’. Er is iets in onze voedselketen gekomen dat wij niet kunnen verwerken zonder daar heel ziek van te worden. Iets uit een andere habitat. “Toen wij dit landgoed tien jaar geleden kochten - het was een ruïne - toen konden we niet renoveren voordat we een oplossing hadden gevonden voor de vleermuizen die hier nestelden. We moesten alternatieve woonruimte voor ze hebben. Dat vond ik heel erg mooi. “Overdag zag ik ze zitten in de sponningen: die mysterieuze vogelbeestmuizen, met hun hartjes die zichtbaar ‘hoedeboem hoedeboem hoedeboem’ gaan. Ongelooflijk indrukwekkend. Het zijn dragers, dat waren ze in mijn jeugd al, van hondsdolheid.”

Laten we teruggaan naar de kunst...

“Maar dit gaat over kunst. Hier heb ik het meest over nagedacht: wat is de oorzaak van dit alles, en wat kan ik zelf doen? Het heeft te maken met respect voor eikaars habitat. De wereld kan zonder ons, maar niet zonder dieren.”

In uw voorstelling benadrukt u hoe nutteloos de mens is, met de retorische vraag: ‘Wie zal ons missen? De hond?’

“Ja die is afhankelijk van ons, al gaat hij wel weer verwilderen. Maar de eerste tijd zal de hond zeggen: waar blijft mijn leverworst? “Ik denk dat wij dienen te beseffen: we zijn niet de baas over de wind. Dat is mijn hoofdthema geweest, het zit in mijn schilderijen. We worden bedreigd door virussen, het klimaat, het water, en dat komt met een ongelooflijke kracht en snelheid. Daarom komt in mijn voorstelling op een gegeven moment het hele plafond naar beneden.”

Al deze actualiteit, de klimaatcrisis, de pandemie, ze komen niet letterlijk in uw voorstelling voor. Het woord corona valt bijvoorbeeld niet.

“Nee, al gebruiken we één keer het woord mondkapje. Ik zoek voor alles wat me bezighoudt een eigen vorm. De wind zie je niet, je ziet wat de wind beweegt. En daar gaat het wat mij betreft over. “Ander voorbeeld: muziek bestaat bij de gratie van de dingen die je niet hoort. Dus de akoestiek, wij in de zaal, jij in de zaal, de gordijnen open of dicht, die bepalen wat je hoort. Als je een paar boventonen van die viool afknipt, dan verandert het geluid ongekend. “Met dit soort dingen spelen, dat vind ik geweldig interessant. Klinkt dit filosofisch en onduidelijk? Voor mij niet. Je hoeft het ook niet te snappen, ik laat het je in een voorstelling of schilderij ervaren.”

U heeft tijdens de pandemie ook een boek geschreven: ‘Dat kun je wel zien dat is hij. Herinneringen’. Waarom wilde u die opschrijven?

“Het is een soort orde scheppen, een manier om het heden aan het voorbije te koppelen. Om verbindingen te leggen. “Zou mijn moeder niet van Edith Piaf hebben gehouden, dan zou ik nooit al die honderden keren in Parijs hebben gespeeld. Daar ben ik van overtuigd. Als Piaf op de radio was, dan was het: ‘Jongens stil’, stofzuiger uit, radio aan. En hoe zij daar dan zat en genoot, dat is... geluk.”

Uw boek leest als een eerbetoon aan de mensen die u hebben gevormd. Uw ouders, maar ook meester Mok die u een viool gaf.

“Ja, zeker weten. Het is een eerbetoon, dat is precies de spijker op de kop. Ik ben zo blij dat ik kan schrijven over de mensen van wie ik hou en van wie ik zó veel heb gekregen. “Meneer Kan. Ik ben ongelooflijk erkentelijk voor alle aandacht en alle brieven die hij me heeft geschreven. Juffrouw Doornekamp, mijn viooljuf, wat een topvrouw. Die vrouw zag mij, ze zei ook: ‘Je moet dat of dat eens lezen’.”

Aan het eind van uw voorstelling in Utrecht gebruikte u het woord ‘dankbaarheid’.

“Ja, dat is het gezondste gevoel. Als je dankjewel kunt zeggen, dat is zo...”, Van Veen spreidt zijn armen, “dat is zo met open handen. Mij doet het ongelooflijk goed als ik kan zeggen: fantastisch dat je, geweldig dat je. Dat is het meest productieve gevoel dat ik kan hebben.Mijn dochter Anne vroeg laatst: ‘Papa, zullen we samen een boek maken?’ We hebben elkaar vanwege covid anderhalf jaar niet kunnen zien, we zijn uitgebreider met elkaar gaan sms’en en zo. Over die bijzondere communicatie zou dat boek moeten gaan. “Toen zei ik tegen Anne: ‘De hoofdprijs heb ik al. Dat is dat jij met je vader een boek wil maken.’ Dan donderstraalt het bij mij gewoon: geweldig kind, dankjewel.”

Hebben jullie elkaar echt anderhalf jaar niet gezien? Ook niet samen gewandeld? “Nee, dat kon niet, ik ben een risicogroep, ik ben 76 en heb een genetisch talent voor vaatziekten. Ze stond af en toe naar mij te wuiven voor het raam. Ook mijn kleindochter van acht, die in Duitsland woont, heb ik anderhalf jaar niet kunnen zien. “Toen dat weer wel mocht, toen brak ik, ik heb ik weet niet hoelang zitten janken. Ik had haar zo gemist, ik dacht dat ik het kon, haar niet zien, maar ik kón het niet. “Laatst zijn we met z’n allen een weekje naar zee geweest, ik liep hand en hand met mijn kleindochter het water in. Dat is van een geluk, daar blijf ik op drijven, ik was bijna naar Engeland gezwommen.”

Er zit niet veel pijn in uw boek.



“Nee, ik weet niet of ik wel een boek over pijn zou willen schrijven, al heb ik die natuurlijk ook ervaren. Kijk, er is schaduw en die schaduw heeft lengtes, dat heeft te maken met het licht. Dan kies ik toch voor het licht. “Misschien zou ik wel kunnen schrijven over verlies, dat ook een vorm van pijn is. Ik ben ontzettend veel mensen kwijtgeraakt met wie ik heel close ben geweest, dat komt met het ouder worden. Titel: Mama, mag ik mijn moeder terug?”

Dat is het eerste verlies waaraan u moet denken?

“Ja, ik heb er heel lang over gedaan om het verlies van mijn ouders te aanvaarden. Als ik op televisie was of er stond iets van mij in de krant, dan belde ik mijn ouders: hebben jullie het gelezen of gezien? Dat was standaard.
“Als jongen liet ik thuis mijn tekening zien. Dan zei mijn vader, die graficus was: ‘Geweldige tekening, jongen. Je bent wel heel druk op rechts geweest, hè, misschien moet je ook eens links onderin iets zetten, dan valt het papier niet om.’ En de volgende keer ging ik links ook iets tekenen. En dan zei zo’n juf: ‘Hè, Herman, dat is leuk’. En zo ging het leven door.”



Iris Pronk