19 maart 2005 schreef Jerry Goossens in het Utrechts Nieuwsblad

Weemoed



Het was een weemoedig avondje, afgelopen maandag in de Stads-schouwburg. Herman van Veen vierde er zijn zestigste verjaardag, en de grote zaal werd bevolkt door een curieuze mengeling van prominente Utrechters, fans en bejaar-den.

De laatsten wekten allemaal de indruk dat ze Herman als klein jochie nog op schoot had gehad. Ze schuifelden door de foyer, in hun beste goed, met stokken en looprekken, zij aan zij met de burgemeester, de commissaris van de koningin en kleinkunstcoryfeeen als Paul van Vliet, Marjan Berk en Claudia de Breij.

De lucht in het theater werd vanaf het moment dat de gordijnen opengingen bezwangerd door de bitterzoete geur van de herinnering. De herinnering aan het Utrecht van viak na de oorlog, toen de stad nog een dorp was en de mensen in armoe nog een gemene deler vonden, de herinnering aan de jaren zeventig, toen Hermans stem door menig nieuwbouwwoning galmde, de herinnering aan Anne, de baby die Van Veen zo gloedvol bezong en die nu, als jonge vrouw, de wereld inderdaad een stukje mooier kleurt (ik ben geen uitgesproken liefhebber van Hermans werk, maar dochters maken, dat kan ie!). Telkens als de zanger een klassieker uit zijn veelomvattende oeuvre inzette, werd er om me heen gesnotterd van ontroering. En hoewel dit niet mijn theater van het sentiment was, wroetten Hermans bronzen stembanden ook bij mij herinneringen los. Tijdens Rozengeur En Maneschijn zag ik plotseling het interieur van het huis waar ik tot m'n elfde heb gewoond in detail voor me. Wonderlijke ervaring. Ook op het podium kwam het verleden tot leven. Niet alleen door al die oude liedjes, maar vooral door de oude bekenden die opdoken. De opvallendste onder hen was Harry Sacksioni, de vermaarde gitarist, die geruime tijd in Van Veens band speelde, maar op een zeker moment met slaande ruzie vertrok. Tijdens een interview dat ik een paar jaar geleden met Sacksioni had, reageerde de gitarist op het steekwoord 'Herman van Veen' veelzeggend: ,,Dat is een cabaretier" Maar nu stond hij dus weer op de planken met zijn oude werkgever. Ogenschijnlijk was alles vergeven en vergeten. Twee oude rotten die elkaar in de vroege herfst van hun bestaan weergevonden hebben. De weemoed van de jubileumvoorstelling kreeg een paar dagen later een vervolg toen ZonderJas, de verzamelde mijmeringen van Herman van Veen, op de mat plofte. Ik sloeg het boek open, en mijn blik viel direct op een voetnoot over het Nieuw Utrechts Dagblad. Er stond:

"In de jaren vijftig konden de inwoners van Utrecht nog kiezen uit vier 'eigen' kranten. Het Nieuw Utrechts Dagblad, een uitgave van het Parool; de Utrechtse editie van het Vrije Volk, Het Centrum en het Utrechts Nieuwsblad." Een dag later kwam het bericht dat het Utrechts Nieuwsblad, de laatste van de 'eigen' dagbladen, als zelfstandige titel zai verdwijnen. Nog vijf maanden, en dan zal ook deze krant geschiedenis zijn. Nog een paar jaar, en het UN zal een anekdote zijn die door cabaretiers en schrijvers gebruikt zal worden om het verleden te illustreren. Nog een decennium, en er zal een voetnoot nodig zijn om jonge lezers te verduidelijken wat dat ook alweer was, het Utrechts Nieuwsblad. Weemoed is een gevaarlijke emotie. Je kunt jezelf er gemakkelijk in verliezen. Voor je het weet zit je permanent achter een kelkje jenever sentimenteel te mekkeren over vroeger, toen alles vanzelfsprekend beter was. Als je te lang achterom kijkt, knal je vanzelf een keer tegen een lantaarnpaal.

Maar toch, een stad is meer dan een willekeurige verzameling mensen en gebouwen. Een stad, een gemeenschap, is gebouwd op gedeelde ervaringen: de gezamenlijke bewondering voor een beroemde stad-genoot, met duizend mensen Als Ik Boven Op De Dom Sta zingen, het Utrechts Nieuwsblad* op de mat. Heus, die nieuwe krant zal minstens zo goed zijn als deze. Desondanks zai Utrecht vanaf augustus een stukje minder Utrecht zijn. Mag ik daar een beetje weemoedig van worden?

* In de jaren nul konden de inwoners van Utrecht nog kiezen voor een 'eigen' krant.