AD/UN
Maarten Venderbosch

Ton van den Berg, alias Koos Marsman: 'Utrechts is een taal van de humor geworden'

25 aug 2018

VideoJournalist Ton van den Berg (62) wilde zijn halve leven van plat Utrechts niks weten, maar ontpopt zich nu als ambassadeur van de vollekstoal. Zijn alter ego Koos Marsman presenteert komende dinsdagavond in De Kargedoor het ultieme Utrechtse woord.


,,Jochie gaat het worden, denk ik. Bij dat Utrechtse woord heeft iedereen een goed gevoel. Het klinkt sympathiek. Je hoort het ook nog veel. Net als messie, trouwens. Of ouchie. Van de vijf overgebleven woorden om het ultieme Utrechtse woord uit te kunnen kiezen, had ik met woar het minste. Ik gebruik het zelf ook nooit. Woar is toch meer een stopwoordje, woar? Maar om het Utrechts écht te kunnen vatten, hoort het er zeker wel bij.’’

TEIL

,,In ben geboren in ‘t Ondiep, in de Pippelingstraat. Daar hadden mijn ouders een krot van een woning. Zonder toilet. Om te pissen moest je naar het secreet. Ik was de vierde van zes, ik heb er zelf geen herinnering aan. Toen ik een jaar was, verhuisden we naar de J.S. de Rijkstraat. Naar een huis dat pas een douche kreeg in de jaren zestig, dus ik werd nog in de teil gewassen. Maar in die tijd, net na de oorlog, gold het als ‘t walhalla. Het waren de eerste woninkjes in de stad die helemaal van beton waren gebouwd. Vandaar Betonbuurt, hoewel het eigenlijk de Geuzenwijk was.’’

ASOCIALEN

,,Dat de buurt een slechte naam kreeg, heeft te maken met de arbeiders die bij ons achter woonden, op het stukje dat wij de Rikketik noemden. Mensen uit de arremoeiigste sociale klasse leefden op een paar van deze, door de gemeente aangewezen, plekken in de stad bij elkaar, onder toezicht gesteld van de Stichting Volkswoningen. Ze hadden een huismeester die op hen lette. Eens per week kwam de maatschappelijk werker kijken of er geen stof op de kastjes lag, en of moeder wel goed genoeg voor de kinders zorgde. Dat vader het geld niet verzoop. In ieders ogen – zeker ook die van ons - waren dat de Utrechtse asocialen. En dáár werd het plat-Utrechts gesproken, dachten wij.’’

MESISSESEBROEK

,,Mijn vader werkte aan het gas; gaten graven en gasbuizen leggen. Hij had zo’n ribfluwelen werkbroek. Als hij die aan had, zei mijn moeder: ‘Hij loopt in zijn mesissessebroek’. Pas jaren later, begreep ik dat het ‘manchesterbroek’ moest zijn. Als ik als jochie naar Toon Hermans werd gestuurd, onze slager op het plein, moest ik een pond drege lappen halen. Ze bedoelde doorregen lappen, varkenslappen. Evengoed hield mijn moeder ons voor: ‘Bij ons in huis praten wij géén plat Utrechts’. Ze bedoelde natuurlijk: ‘Wij horen niet bij die asocialen in de Rikketik.’’

LIJZIG

,,Het mooiste Utrechts klinkt lijzig. Als ik moe ben, of een beetje dronken, spreek ik dat het beste. Dan gaat het gemakkelijk over de tong. Dat zeurderige, cynische Utrechts, zoals Herman van Veen het bracht in dat stukkie over de voetbalsupporter, je weet wel: ‘Hij keurt ‘m af, die kut!’ Utrechts op zijn mooist. Stiekem had ik verwacht, dat de zoektocht naar het ultieme Utrechtse woord ouderwets op z’n Utrechts zou worden afgekraakt. ‘Waar heb dat voor nodig, wat is dat voor flauwekul?’ ‘Doe maar normaal, de Dom is zo al hoog genoeg.’ Maar het tegendeel is waar.
Van de week was ik een biertje drinken bij Van Wegen in de Lange Koestraat. Daar was een felle discussie aan de gang over welk woord wél en welk woord beslist géén kans moet maken. Het leeft enorm. Ik heb sinds een jaar een radiopraatje op Bingo FM. Daar doe ik Utrechtse woordjes. Vinden de mensen ook prachtig, ze bellen buiten de uitzending geregeld op met een woord dat ze zelf nog kennen, en of ik daar eens wat over kan vertellen. Poardeverschut, bijvoorbeeld – wat ik een magnifiek Utrechts woord vind. En de laatste tijd word ik ook geregeld gebeld door andere radioprogramma’s, omdat ze daar niet weten hoe je bijvoorbeeld dâkhoas moet uitspreken.’’

MOPPENTAPPER

,,Op de katholieke Salvatorschool in de Betonbuurt kwam vroeger de logopedist wel eens langs. Dan kon je uit de klas worden gehaald voor spraakoefeningen. Dat is mij ook wel overkomen. Ik geloof niet dat ik er vreselijk mee zat, wij vonden dat heel gewoon. Maar ik heb wel lang geleefd met het idee dat ik vooral héél ver weg moest blijven van het Utrechts. Met dat platte taaltje kon je niet voor de dag komen. Ik moest ‘netjes’ spreken. Als ik ergens op sollicitatiegesprek ging, deed ik daar enórm mijn best op. Ik ben ook nooit naar een optreden van Herman Berkien geweest. Die was Utrecht op z’n platst, dus dat was niks. Daar wilde ik niet bij gezien worden. Nu heb ik spijt van die houding. Want ik vind Berkiens humor geweldig, hij was een schitterende moppentapper.’’

MARTENS VAN VLIET

,,Dat ik me ben gaan verdiepen in het Utrechts, en dat ik alsnog van de taal ben gaan houden, dank ik Bernard Martens van Vliet. Ik mocht hem in 2005 voor het Utrechts Nieuwsblad interviewen bij het verschijnen van de zoveelste druk van De Vollekstoal van de stad Uterech, feitelijk de Bijbel van het Utrechts. Martens van Vliet was journalist. Een stuurse, afstandelijke man, die zich als een éminence grise presenteerde. Hij sprak zelf geen woord plat. Niemand in de hogere kringen kon dat, trouwens; het was echt de taal van het gewone volk. Maar hij legde wel jarenlang overal, in alle kroegen, zijn oor te luister en noteerde de woorden die hij opving. Het is aan hem te danken, dat het Utrechts op papier staat en zo behouden kan blijven.’’

KRENGE VAN DINGE

,,Rijk de Gooyer, Herman van Veen, Hennie Oliemuller, Herman Berkien, Tineke Schouten, alle vijf hebben ze dankbaar gebruik gemaakt van het Utrechts om typetjes mee neer te zetten. Dommige typetjes vooral, iets wat mij niet heeft geholpen om openlijk trots op het Utrechts te durven zijn. Als vrouwen nu Utrechts praten, doen ze Tineke na. Dat is het harde Utrechts van Táárzáán, lêgge! Herman van Veen is meer van het zuigende, lijzige Utrechts. Berkien zit er tussenin. Rijk de Gooyer, die we allemaal kennen van het liedje ‘Als ik boven op de Dom kom’, had in de jaren vijftig Bartels als typetje. Dat was een straatverkoper, hij ging bij de mensen langs de deuren. Dat benne krenge van dinge, zei Bartels, wat prachtig allitereert. Het Utrechts zoals het grote publiek dat kent, staat bol van het overdrevene dat die vier aan de taal hebben meegegeven. Het is het cabaretier-Utrechts. Utrechts is een taal van de humor geworden. Als ik plat ga praten, heb ik zelf ook de neiging grappen te moeten maken.’’

KOOS MARSMAN

,,Het Stadsblad heeft altijd een rubriek in het plat Utrechts gehad. Eerst was het Bob Bleyenberg in de jaren vijftig en zestig, die het vulde. Ook een journalist, die daarnaast naam had gemaakt als clown Fantasio. Later werd het Frans de Haas, die etaleur bij de HEMA was. Die schreef onder het pseudoniem Tinus Gragwaoter. Ik ben nog op zijn begrafenis geweest, heel triest was dat. Na hem, vroegen ze bij het Stadsblad: ‘Wie zou het nu dan moeten doen?’ Nou, dan doe ik het wel, heb ik toen gezegd. Ik vond wel dat ook ik een pseudoniem moest hebben. De journalist Ton van den Berg is toch liever iemand anders, als hij plat-Utrechts op een podium staat te lullen. Ik heet dan Koos, omdat ik ooit op één dag twee keer te horen kreeg dat ik lijk op Koos (van Mien) Dobbelsteen. En Marsman heet ik, omdat hij dichter was met Utrechtse roots. Een beetje cultuur mag er wel bij, toch? Maar vooral, laat de naam Koos Marsman zich héél erg op z’n plat-Utrechts uitspreken.’’

WLLEM SLOK

,,Café Willem Slok heb ik destijds samen met een vriend van me overgenomen. We hadden er lucht van gekregen dat het een wijnbar zou worden, en dat konden we niet verkroppen. Wéér een echte Utrechtse kroeg naar z’n mallemoertje. Waar kun je nou nog gewoon even een biertje drinken, zonder de verplichting dat je er gelijk bij moet gaan zitten eten? Bij ons hoor je trouwens het echte Utrechts niet. Voor dat publiek moet je naar Murk, Ons Honk, of naar café De Binnenstad.’’

GOAZERD

,,Rob Vermeulen heeft die verkiezing ‘het ultieme Utregse woord' bedacht. Een Brabander, nota bene. Hij heeft een marketingbureau. Hij zet zichzelf er flink mee op de kaart en daar krijgt hij nog subsidie voor óók! Ik ben er jaloers op. Ik wou dat ik het zelf had bedacht. Ik wou dat Koos Mársman het had bedacht! Voor Koos is die zoektocht goud, want die wordt óveral voor gevraagd. Hij vindt het hartstikke leuk. Als het besef er eenmaal is, dat iets aan het verdwijnen is, dan wil je er inééns aan vasthouden. Zodoende, denk ik, omarm ik nu ook zelf de taal die ik vroeger niet wilde spreken. Dat zal met nostalgie te maken hebben. Met eigenheid. ‘Het ultieme Utregse woord’ raakt een snaar. Taal verbindt, tenslotte. Er klinkt in door wie we zijn.’’

LIEF

,,Ik was door Vermeulen gevraagd om ambassadeur te worden van één woord op de longlist. Ik wou dat voor ‘jochie’ doen, maar dat had Wim van Scharenburg, van het Museum van Zuilen, al geclaimd. Dus toen werd het goazerd. Een beetje afstandelijk woord. Als Henk Wetbroek ‘jochie’ tegen je zegt, dan mag hij je wel. Noemt hij je ‘goazerd’, dan is dat nog maar de vraag. Er stonden op die longlist van 25 ultieme Utrechtse woorden nogal wat scheldwoorden. (Agtelijke) gladiool, ook in de top-vijf beland, was daarvan bepaald niet de ergste. Utrechts is een cynische taal, maar tegelijk worden er ook veel verkleinwoordjes gebruikt. Dat is, denk ik, om toch weer lief te maken, wat zo hard klinkt. Grote bek, klein hartje; typisch Utrechts.’’



Maartren Venderbosch