Wiggele Wouda en Gooitsen Eenling schreven 16 november in Hervormd Nederland
Kinderwagens vol liefde, dood, angst en verdriet
"Wat fout is, daar heb ik geen verstand van. Willen zijn zoals een ander, is tot mislukken gedoemd."
'Zijn we hier al eens vaker geweest?', vraagt Herman van Veen aan een van zijn medewerkers.
'Ik kan mij er niets meer van herinneren.' Hij loopt wat onwennig heen en weer in de
kantine-achtige artiestenfoyer van schouwburg De Maaspoort te Venlo.
De bar staat er ietwat verloren hij en de formicatafels en stoelen verraden een matte,
kille jaren-tachtig sfeer. Een sfeer waarin hij zich zichtbaar niet thuisvoelt. Wie
deze harlekijn de laatste vijfentwintig jaar heeft gevolgd, weet dat zijn voorstellingen
naast indringende liedjes, ook clowneske mime-acts en speelse aforismen bevatten.
Maar er is mèèr. Of zoals Van Veen zegt: 'De schaduwen van mijn shows reiken vaak
verder dan de rand van de buhne. Ik geef associaties waar mensen zelf een vorm
aangeven, veel meer een onafgemaakte zin dan statements. Ik draag geen oplossingen
aan, omdat ik die ook niet ken.
Maar mijn onzekerheid zet gek genoeg dingen in beweging, zonder dat je je dat als
kijker meteen realiseert. Dat kan door middel van een aarzelend gebaar, of zoals
ik dat nu in mijn programma doe door een bepaalde houding. Ik begin de avond
bijvoorbeeld met een sombere opkomst
en daarmee activeer ik mijn publiek. Wanneer je namelijk als de klassieke clown
opkomt en drie keer op je bek valt, motiveer je het publiek aanzienlijk minder
omdat jij dan het initiatief neemt. Ik leg het initiatief bij het publiek. Dat
is een strategie en berust op kilometers ervaring.
Daarom verlaat ik de zaal aan het eind van de avond op energievolle wijze. Het
is namelijk het mooiste wanneer de bok-ser zijn tegenstander in de laatste
ronde onderuit haalt. Veel mooier dan wanneer hij hem in de eerste ronde
knock-out slaat. Dan ben je als toeschouwer wel erg vroeg thuis.
Ik heb het vaak over de dood, de liefde, de angst en het verdriet.
Kinderwagens. vol! Dat zijn thema's die mij fascineren, omdat wij
niet weten wat ze inhouden. Ik zie ook geen enkel ander onderwerp.
Intellectueel wel, er zijn genoeg nuances, maar uiteindelijk is er
volgens mij niet meer dan de drift die we hebben om te overleven.
Wat dat overleven dan inhoudt? Voor de een betekent overleven het
gemeente-huis, voor de ander is overleven het com-puterbedrijf. Maar
hoe we ons leven ook
invullen, steeds is er weer die doodsangst. Alles staat daar letterlijk
en figuurlijk bol van. Dat is in mijn leven natuur-lijk ook zo. Ik ben
altijd bang dat die lift niet arriveert op de twaalfde maar blijft hangen
op de elfde.
Wat mij met name intrigeert, is de ontkenning van de dood. Iemand passeert je
bijvoorbeeld met een snelheid van 195 km per uur. Dat is niet alleen haast,
maar ook pure arrogantie. Het negeren van de dood die in de vorm van een
overstekend hert veel verdriet in zijn familie zou kunnen veroorzaken.
Een oorlog is precies hetzelfde. Veel mensen denken dat het niet zo erg is.
Het-zal-zo'n-vaart-niet-lopen-gevoel.
Nou dank je de koekoek. Met ziektes idem dito. Het zal mij niet gebeuren. Dat
heeft te maken met een vorm van apathie. Mensen zouden anders leven wanneer
zij zich er meer van bewust waren dat er nu eenmaal een dood is.
Ik realiseerde mij laatst dat ik in al die jaren maar zeven programma's heb
gemaakt. En die zeven programma's had-den letterlijk zeven jassen: een rode,
een geblokte, een lapjesjas etcetera. Maar die viool is altijd hetzelfde gebleven.
Zij speelde al die tijd de melodie van verlan-gen en begeleidde voortdurend het
ritme van de doodangst.
Wat ik met die omvangrijke onderwer-pen wil bereiken, is een soort van
gemeenschappelijke verwondering. Net zo-als de tekening van je dochter:
dat je denkt van, nou zeg! Het gôh-gevoel. Dat is het voor mij. Dat vind
ik in alles het mooiste. Dat de mensen zeggen: gôh! Mooi! Niet zozeer:
die heeft gelijk of dat is grappig, maar: hoe kan dat nou? Als ik een
schilderij zie waarop de schilder 699 boompjes heeft getekend en die ene nou net niet,
dan zie je juist het boompje dat ontbreekt. Dat is magnifiek.
Dat heb ik ook bij collega's. Het is vaak zo dat ik dingen van ze zie dat ik denk:
gôh! Dat is prachtig! Maar waarom ze
rijk en beroemd geworden zijn, gaat vol-strekt aan mij voorbij. Het is die danser
die buitengewoon briljant een rolletje heeft gedanst en van het podium terugloopt
naar de kleedkamer. Dan zie je een klein jongetje diep gelukkig uit zijn rol
tussen de coulissen verdwijnen. En dat is dus het moment waarop het bij mij
begint. Of zoals een voetballer die na een doelpunt juicht.
Het is niet het doelpunt, maar het is de explosie daarna die leuk is, dat wat
eigenlijk niet mag. Die tussengebiedje es. Het is de wolf die niet bij de kippen
kan. Dat is machtig mooi om te zien. Hoe hij dan heen en weer drentelt met zijn
open neusvleugels voor dat gaas. Dat is veel mooier dan de wolf die de kippen
verschalkt.
Mijn verwondering is het meisje op de
eerste rij dat het liedje Kusje gisteravond meezong. Nou, ik had een strot van
hier tot Tokio. Maar voor haar betekende dat liedje totaal iets anders dan voor
mij of voor haar moeder, die net door Koos in de steek was gelaten. Ik zing dus
een tekst, maar die 900 mensen in de zaal horen allemaal een ander lied. Dat heeft
te maken met hun referentiekader.
De havenarbeider uit Rotterdam ervaart mijn lied anders dan zijn vrouw die
Schoevers heeft gevolgd. Hij kijkt naar mij met de ogen van een haven en zij met de
ogen van een typemachine. Om een internationale vergelijking te maken: een aardappel
kennen ze in Japan niet. Daar is de hoofdhap rijst. Die Japanner kijkt dus met de
ogen van rijst, en wij kijken met de ogen van aardappels.
Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik mij bewust ben van de diversiteit aan
de werkelijkheden van mijn publiek. Dat maakt mij tot wie ik ben. Als je dus anders
werkt op het toneel, de woordkunstenaar of de Tommy Cooper-achtige aanpak,
veroorzaak je een collectieve reactie. Want het balletje dat je laat vallen
en dat niet stuitert, is een vreemd balletje. Dat lokt lachen uit.
Ik zou het balletje oprapen, openmaken en kijken wat er inzit. Waarom stuitert
het niet? Om die vraag gaat het mij en niet om het antwoord, ervan uitgaande
dat er géén waarheid is. Niet de mijne, niet die van het publiek. Maar dat er
alleen een waarheid is van een bijna universele onduidelijkheid.
Een waarheid die we nooit zullen kunnen achterhalen.
Neem nou de gekleurde werkelijkheid van de televisie. Onlangs werd ik geïnterviewd
door Karel van der Graaff. Dus zeg je tegen je schoonmoeder: Mam kijken, er komt
een goed gesprek. Dan komt de dag van de opname en beantwoord ik de vragen die hij
mij de avond tevoren heeft doorgebeld. Dus tijdens het gesprek ge-beurt er helemaal
niets, tot ik over Stan-ley Menzo begin te praten. Ik had een prachtig interview met
hem gelezen. De man staat in het doel, de bal bevindt zich bij de vijand en hij hoort
gaskamers leeglopen, oerwoudgeluiden en hij krijgt bananenschillen naar zijn hoofd
geworpen. Dat is voor mij wezenlijke informa-tie. Dat wordt er in de montage ondanks
toezeggingen en vriendelijke woorden volledig uitgeknipt!
Televisie is een gaatje in de werkelijkheid waar je doorheen gluurt: je ziet wat
je mag zien. Theater daarentegen is volle-dig. Want je zit met al je zintuigen
in die zaal en je krijgt alles te zien wat er te zien is.
Elke voorstelling is een reis waarvan je hoopt dat je goed aankomt. Die reis is
elke avond anders. Dan kun je wel zeggen die grap komt ongeveer om twaalf minuten
over tien, maar of het regent tijdens die grap, droog is of dat de zon schijnt,
is niet te voorspellen. En dat maakt theater boeiend zowel voor de toeschouwer als
voor de maker.
Bovendien is het verslavend: wij zijn voortdurend met ons vak bezig. Theater is
altijd heel en televisie is altijd een detail van het geheel, met veel zorg
gemanipuleerd. Tegelijkertijd werk ik er ook aan mee, omdat televisie als geen
ander medium in staat is direct te communiceren en rechtstreeks informatie te
geven over wat er op de wereld gebeurt.
Theater op televisie is altijd te langzaam. Er is te weinig tijd om te registreren.
Maar al kom je 'geknipt' over, er kan in die show iets gebeuren wat een grote groep
mensen in beweging zet. Werken met televisie is weliswaar spannend, maar het
voldoet nooit aan je professionele nor-men. Toch doe ik mensen een plezier
wanneer ik op de buis verschijn. Want niet iedereen, om wat voor redenen dan ook,
is in staat naar het theater te gaan. Het risico is wel dat mensen je vastpinnen
als die man met de blote kont zoals in de laatste uitzending van de VARA. Gelukkig
is televisie vluchtig: je ziet het en de volgende dag is het weg. Maar theater blijft!
In, maar ook buiten het theater, wil ik oorzaken aangeven en niet zeggen: dat is
fout of verkeerd. Daar heb ik geen ver-stand van. Ik sta voor de heelheid, net
zoals met die Colombine-actie 'Een boom voor het leven'. Met die actie maak je je
eigen wereld beter door een boom te planten. Je brengt een volmaakt cirkeltje
terug in je eigen omgeving. En met wat dat boompje in materiële zin oplevert,
herstel je het evenwicht in een ontwikke-lingsland via een organisatie als UNICEF.
In die symboliek van een boom voel ik mij thuis. Een boom is namelijk de
bevestiging van het gegeven dat je maar de helft van de werkelijkheid ziet.
Kap je een boom, dan denk ik dat veel mensen niet weten wat ze kappen,
namelijk de helft van een cirkel. Dat is met de mens ook zo. De wortels
van de mens zijn echter imma-terieel. Je maakt deel uit van een onvoorstelbaar
bewustzijn. Als je dus een detail veronachtzaamt of een deel van deze wereld
laat creperen van de honger, heb je invloed op dat bewustzijn.
Maar de mens wil zichzelf niet zien als deel van een fenomenaal geheel waar
alles even belangrijk is. Mensen steken liever hun energie in het willen zijn
zoals een ander. De geschiedenis heeft echter aangetoond dat zo'n levensstijl
gedoemd is te mislukken. Jeltsin is de volgende sokkel.
Daarom kan ik mij goed vinden in men-sen die religieus zijn. Ik kan mij alleen
niet vinden in de vorm die zij eraan geven. Zo voel ik mij buitengesloten wanneer
ik een EO-uitzending zie. Omdat ik het gevoel heb dat die man tegen mensen praat
met wie hij een geheim deelt waar ik geen deel van uitmaak. Ik voel mij door hem
niet aangesproken, maar ik geef daar geen waardeoordeel aan, omdat ik die wereld
niet ken.
Vraag je mij of ik geloof, dan moet ik ontkennend antwoorden: ik weet. Ik weet dat
ik ook een ander bewustzijn heb. Dat er buiten dat wat ik weet, nôg een bewustzijn
is. Dat zou je het geweten kunnen noemen. Naarmate ik ouder word, vaar ik meer op
dat geweten dan op wat ik weet.
Voor sommige mensen is wie ik ben en wat ik binnen en buiten het theater doe,
nogal verdacht. Maar ik doe wat ik doe, en de mensen horen wat ze horen. En ik
ben wat ik ben. Soms begrijp ik veel van mijzelf niet en sta ik met mijn mond
vol tanden. Maar ik heb geen geheimen. Wat dat betreft ben ik een buitengewoon
oninteressante figuur. Er is dus ook niets wat ik niet kan vertellen, omdat er
geen intriges of wat dan ook zijn. Het is gewoon wat het is, niet meer en niet minder.'
Wiggele Wouda
en Gooitsen Eenling
terug naar de index