Gooi- en Eemlander
Jan Vriend

Theater als thuis

Verknocht aan Carré

16 okt 2014

AIs dat maar goed komt, , dachten ze bij Carré. Want de eerste voorstelling van Herman van Veen in het Amsterdamse theater trok maar een paar verdwaalde zielen. Maar dat veranderde. Op 25 november staat hij er voor de vijfhonderdste keer. "Spelen in Carré is zó intens dat ik over al die avonden nog iets zou kunnen vertellen."


Daarom een gesprek bij zijn landgoed in Soest. Uitzicht op het groen. Maar in gedachten staat hij alvast in Carré, met de blik over die zee van rood pluche en verwachtingsvolle blikken in de zaal. Tijdens de tournee die hij nu door ons land maakt, staat hij straks zeven weken in het theater aan de Amstel. In deze Uit een terugblik op honderden shows en zijn visie op het theater als tweede huis. "Carré is magie. Daar heb je optimaal contact met je publiek. Van alle zalen in de wereld is Carré mij het liefst."

Betovering was het. Het gebeurde tijdens een onemanshow van Toon Hermans, in Carré. "Toen ik Toon aan het werk zag, was ik verrukt. Ik wist meteen dat ik later iets in die richting wilde doen, maar dan op mijn manier. Iets met mijn eigen angst, mijn eigen vreugde en mijn eigen muzikale mogelijkheden."

Herman van Veen was 26 jaar toen hij zijn Carrédebuut maakte, op 5 mei 1971. Hij was bloednerveus. Ter geruststelling stuurde zijn artistieke peetvader Wim Kan hem nog een bemoedigend briefje. Maar Carrédirecteur Wunnink had zijn twijfels. Toen de debutant op die eerste avond zijn entree van achter uit de zaal maakte, ving hij in de hal nog nét een gesprekje op tussen Wunnink en zijn rechterhand Dekker. Wunnink zei: "Meneer Dekker, ik heb er een hard hoofd in."

Niet verwonderlijk, want die eerste avond zat de zaal lang niet vol: van de (toen nog) 1850 plaatsen waren er 271 bezet. Hij weet nog precies wie er zaten: "Wat familie, mijn oude buren, een paar verdwaalde dwazen en een handjevol studenten en journalisten die waren uitgenodigd." Lovende recensies en mond tot mond reclame deden al snel hun werk, zodat de kaartverkoop meteen aantrok. De laatste van de eerste zestien speelavonden waren zelfs uitverkocht. Hij is er nooit meer weggegaan. "Speel ik in Amsterdam, speel ik in Carré."

Hij vertelt over kleurrijke lieden, onder zijn Carrépubliek. Zoals Ramses Shaffy. "Hij zat ergens op de achtste rij rechts van het mid-denpad, in zo'n rafelende, uit elkaar vallende bontjas. Halverwege de voorstelling stond hij op en riep hij door de zaal: 'Mensen, dit is toch geweldig?'"


Mooiste teksten


"Altijd kwamen er na het slotapplaus wel even collega's en vrienden om bij te praten. Wim Kan, Toon Hermans en Wim Sonneveld bijvoorbeeld. Per speelserie kwam Simon Carmiggelt minstens vier keer. De ene keer voor een praatje, de ander keer had hij een liedje mee dat hij voor me had geschreven. Willem Wilmink stapte binnen met de mooiste teksten en Mies Bouwman hield me in die kleedkamer met twee handen tegelijk vast. Zó intens dat we levenslang vrienden werden."

"Nog altijd is spelen in Carré voor mij de gelegenheid om met collega's bij te praten. Door kleedkamergesprekken met Wende Snijders, Daniël Lohues, Huub van der Lubbe en Claudia de Breij hou ik die banden intact."


Tranen


Op 8 september 1983, de sterfdag van Wim Kan, vloeiden zijn tranen in Carré. Nico Knapper, de tv- regisseur die bevriend was met Kan én Van Veen, kwam het bericht over het overlijden na de voorstelling in de kleedkamer vertellen.
"Ik was stuk van verdriet. Ik stond aan de grond genageld en kon geen woord uitbrengen." Alle herinneringen kwamen boven: hoe Kan hem steeds steunde, het vertrouwen dat hij hem gaf door hem in 1976 de Louis Davidsring uit te reiken, de bezoeken aan Kan en Corry Vonk in hun huis in Kudelstaart en alle vaderlijke adviezen die hij van hem had gehad. "Dat hij er niet meer was, voelde als een leegte."

Hij stipt aan dat Carré voor hem een etalage en een springplank tegelijk was. "Carré was mijn affiche. Daar kwamen de buitenlandse theatermensen kijken wat ik deed. Bezoek uit Londen, uit Berlijn, uit Parijs en uit New York. En overal mochten we daarna komen om onze voorstelling in hun eigen taal te spelen."

"Onze voorstellingen ontstaan door te kijken, te reizen, te praten en te denken. De combinatie van indrukken vertaal ik in tekst, muziek en gebaren. Daarom zie ik mezelf niet als cabaretier, maar als muzikant die speelt en zingt over wat hij meemaakt."
Geen voorstelling is hetzelfde. "In grote lijnen hebben we een raamwerk, maar verder spelen we wat er past bij de sfeer van die dag. Toch heeft een show bij mij wel vaste wetmatigheden. Als je een verhaal wilt laten aankomen, moet je het voor negen uur vertellen. Naarmate de avond vordert, raakt de zaal de scherpte kwijt en groeit de behoefte aan liedjes."


Humor


Het is in elk land ook weer anders, vertelt Van Veen. "In Amerika moet je in de eerste twintig minuten alles laten zien wat je in huis hebt, in Duitsland dragen de liedjes de show en in Zwitserland drijft alles op de humor. We beginnen onze tournees altijd in Vlaanderen om daarna via Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Engeland en Amerika, weer in Nederland terug te komen. Als we in eigen land staan, is het spik en span."


Glas


Komend voorjaar wordt hij zeventig. Hoe lang speelt hij nog? "Ik hoop heel lang. Mijn ouders zijn allebei overleden aan hart- en vaatziekten. Daarom laat ik me regelmatig controleren door een cardioloog. Die zei dat werken voor mij de beste remedie is om gezond te blijven. Want werken houdt me fďt. Het besef dat ik de volgende dag moet spelen, dwingt me het volgende glas te laten staan. Dus ik ga door. Aznavour is negentig. Die doet nog honderd concerten per jaar."

Drie uur praten en een paar jonge borrels verder, gaat de zon onder. Waarbij hij nog even mijmert over zijn doel: mensen verbinden. Als wapen tegen wat hij als de groot bedreiging van de wereld van vandaag ziet: "De onverschilligheid. Het gevoel van: het zal me aan mijn reet roesten, rukt op. Daarin schuilt een groot gevaar. Want als we elkaar loslaten, laten we de wereld los."



Jan Vriend