Weekend
Herman van Veen

Op 4 en 5 mei werd mijn vader steevast dronken



27 december 2013
In de rubriek De Jeugd Van... gaat Weekend iedere week met een Bekende Nederlander terug naar zijn of haar roots.

Deze week hebben we een wel heel bijzondere aflevering. We nemen met Herman van Veen een kijkje in zijn fotoalbum. Veelzijdig als hij is, is hij ook een prima schrijver. Herman wilde dan ook met veel plezier aan deze rubriek meewerken, 'maar mag ik het dan wel zelf schrijven?' En bij het inleveren: 'De gevraagde 1.500 woorden zijn niet gelukt. Het is het dubbele geworden. Er valt simpelweg te veel te vertellen. Ik herinner me nog dat Wim Kan me ooit een lange brief schreef, die hij eindigde met: 'Sorry, ik had geen tijd om een kortere te schrijven'.'



Ik ben geboren in een totale puinhoop. Utrecht, 14 maart 1945. De wereld was op drift. Een waanzinnige Adolf Hitler probeerde na zijn nederlaag bij Moskou in pathologische vernietigingsdrift een continent te vernielen. Toen mijn moeder op alle dagen liep, gaf de Führer bevel Duitsland, dus ook Nederland, te veranderen in dorre aarde. De krankzinnige Oostenrijker wilde niets weten van een leven na de oorlog.
Zijn laatste order ging zelfs de meeste nazileiders te ver. Ook de weerstand onder de Nederlanders werd pas toen vrijwel algemeen.
'Als er een land is dat de betekenis van het woord verzet heeft moeten leren, is het Nederland wel', schreef historicus Geert Mak eens. Binnen enkele maanden na de Duitse bezetting waren, zonder noemenswaardig protest, alle joden geregistreerd en alle joodse professoren, leraren, onderwijzers en ambtenaren uit hun functie gezet. Over de genocide werd geraffineerd gezwegen.
Wie niet wilde weten,hóefde ook niet te weten. Onze koningin Wilhelmina wachtte overzee op de dingen die gebeuren konden. Ze gaf met haar vlucht optimaal ruimte aan een Duits regime en reed niet, zoals de Deense koning Christiaan, op een paard door de straten, zoals toen gefluisterd werd, provocerend met een Jodenster op zijn revers.


Volgens mijn moeder


Kwart over drie in de ochtend. Oddanks het uitgaansverbod (spertijd) sprong mijn doodzieke vader in zijn drollenvanger zo snel hij kon op de pedalen van zijn rijwiel met massieve banden.
Achterop de bagagedrager hobbelde mijn moeder in amazonezit. Haar arm stevig om zijn middel gekneld. Ze reden over de Singel dwars door wijk C. Staken het Paardenveld over, gingen na de brug linksaf. Halt. Een auto stopt een deur zwaaide open. Een Duitse soldaat stapte uit.
'Wo fahren sie hin, sie wissen doch?' 'Mijn vrouw is zwanger, ze kan elk moment bevallen.' De Duitser lachte. 'Zwanger? Nicht von mir. Fahren sie bitte weiter".
Met bonkend hart pedaalde mijn vader langs het donkere water van de Catharijnesingel naar het ziekenhuis en hielp mijn moeder voorzichtig de trap op naar de ingang van het Stads- en Acaemisch Ziekenhuis Utrecht. Op de voorlaatste trede brak haar water. Even later werd ik geboren, Hermannus Jantinus, voor een flink deel in de loge van de portier. Negen pond schreeuwend vlees. Mijn eerste geluid werd overstemd door de sirenes van het luchtalarm. Ik was een zwaar mannetje, saldo van vooral suikerbieten. Op het moment van mijn geboorte bedroeg het gemiddelde voedselrantsoen maar 750 calorieën.
Twee maanden later werd Utrecht bevrijd. Nederland danste en dronk alles van zich af. In augustus gooiden de Amerikanen een atoombom op de Japanse stad Hiroshima. Drie dagen later gebeurde hetzelfde met Nagasaki. Vernietiging compleet. Tweede Wereldoorlog voorbij. Tijdens de oorlogsjaren is er in Utrecht, behalve in de periode november 1944, nauwelijks honger geleden. Het beschikbare voedsel werd drastisch gerantsoeneerd.

Vooral ook omdat de strenge winter elk vervoer per schip onmogelijk maakte. Bij ons in de straat functioneerde in die tijd niets meer. Geen gas, geen licht, geen brandstof. .'We', zo vertelde mijn vader ooit, 'hadden het zo koud dat we met z'n allen in bed lagen. Mama, je zusje, twee zwerfkatten, jij en ik.' Gelukkig dropten in maart 1945 Canadese vliegers met Lancasterbommenwerpers boven het westen van de stad voedselpakketten en morsten daarbij ook een conservenblik in onze piepkleine tuin. Een geschenk uit de hemel. Dat blik redde wellicht mijn leven.
Van de tijd dat ik geboren werd, weet ik niets. De geur van zoete moedermelk misschien, waaraan ik werd herinnerd toen mijn dochter werd geboren. Het prikken van de wangen van mijn vader, zijn hoesten op de gang. Het poppetje van rubber in de palm van mijn hand. Het doekje waarop ik sabbelde. Het behang waarin ik van alles zag. Meer beelden heb ik van de eerste dag op de Montessori-kleuterschool, van juffrouw Boissevain. De handige houten blokken waarvan je een kar kon maken.
Het leren veters strikken, knopen knopen, draden vlechten, tekeningen maken, de rij wc'tjes op de gang met klapdeurtjes. De kapstok met haar sierlijke haken voor je muts, je das en jas. Het onweer boven de daken waarvan mijn opa zei dat dat betekende dat God dan boos was. Mijn moeder aan het aanrecht die liedjes zong. Mijn vader met zijn pijp die hout sneed aan de tafel. Stukjes van gedachten die met het ouder worden vaker opduiken.


Wederopbouw


Na de bevrijding door de geallieerden werden in Nederland de mouwen opgestroopt. Er werd gestraft, gesloopt, hersteld, gebouwd. Onze straat was een grote zandbak. Mijn vader moest aan het werk. Geen tijd meer voor een studie. Er waren kinderen, er moest geld op tafel komen. Mijn moeder verdiende als werkster bij deftige mensen wat bij. Ze deed de binnen- en buitenboel bij, meen ik, bakkerij Grotenvorst. Ze hielp de dominee met zijn huishouding. Ik herinner me dat ze op een dag woedend thuiskwam en vertelde dat ze de dominee in zijn gezicht gemept had omdat hij haar tijdens het ramen zemen in haar kruis getast had. Onze overbuurman, een wijkagent, had zich er nog mee bemoeid. De dominee had zich verontschuldigd, gemompeld dat het een grapje was.

Er werd overgewerkt en in de schaarse vrije tijd gingen we met z'n allen naar mijn vaders volkstuin toe. Hij had daarvan rommelhout en van dingen die de mensen weggooien als in een krottenwijk een huisje gebouwd, dat hij het Muider- slot doopte. 'Het land', zoals hij het noemde, was bijna 100 meter lang en zo'n 40 meter breed. Mijn ome Frans, de broer van mijn moeder, die eens in ons kleine paradijs kwam kijken, zei, terwijl hij om zich heen keek: 'Land?' Waarop mijn vader reageerde met: 'Mijn volkstuin is misschien wel klein, maar weetje wel hoe hoog hij is?' :

Wij woonden in de Vogelenbuurt, Kievietdwarsstraat 52, wijk M, een in 1880 opgetrokken wijk. Daar woonden in de dertiger jaren van de vorige eeuw vooral veel Duits-Joodse vluchtelingen. Van de vijftienhonderd Utrechtse joden kwamen er vijfhonderd terug uit de vernietigingskampen.
Mijn vader werkte als letterzetter bij Het Parool, een in 1941 opgerichte verzetskrant. Hij was een socialist van de oude stempel, die zich een leven met zijn gezin in een vredige wereld had voorgesteld, maar als jongeling met een wereldoorlog werd geconfronteerd. Een vrolijke oprechte man met het hart op de tong. Hij was de zoon van een handelsreiziger en een schipperskind. Hij zat tijdens de oorlog in het verzet. Om te voorkomen dat hij voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland moest, strooide hij fosfor over zijn handen. Die zagen er daardoor heel griezelig uit. Net als de schouders van mijn oma, die een verschrikkelijke brand had overleefd. Soms leken de handen van mijn vader door die dunne huid wel doorzichtig, dan kon ik zijn aderen als paarse wormen langzaam zien bewegen. Voordat hij typograaf werd, was hij nog een tijdje soldaat bij de binnenlandse strijdkrachten. Daar wilde hij wel blijven, maar hij werd voor dat nieuwe Nederlandse leger afgekeurd wegens platvoeten.


Mijn ouders


1952, ik was zeven jaar. 'Herre, geef dat mes eens aan.' Ik gaf mijn mes, het mes waarmee ik een pijl en boog aan het snijden was. Heel voorzichtig met het puntje van het keukenmes keerde mijn vader een lieveheersbeestje, dat machteloos op zijn rug lag te spartelen, om. Het beestje klapte zijn vleugeltjes naar binnen en kroop langs een bonenstaak omhoog. 'Lieveheersbeestjes in huis brengen geluk, of waren het spinnen? Ik denk lieveheersbeestjes, zie je wel?' Hij haalde een Verkade-toffee uit zijn broekzak en gaf hem aan mij. 'Als zo'n beestje op zijn rug ligt, kan hij zich dan niet zelf omdraaien?' 'Jawel, maar dat kan heel lang duren, dus een beetje helpen kan geen kwaad.' Mijn moeder was een kleine vrouw, mollig. Overal zacht. Ze was de dochter van een sigarenmaker en een naaister.
Haar ogen konden stralen maar ook zo zwart als antraciet zijn. Je kon haar nooit in de maling nemen. Ze had overal handen. Ze had ze voor de was en voor de bezem. Ze schrobde zo fanatiek de stoep voor de deur dat de voegen werden uitgeschrobd en de stenen los gingen liggen. Ze had handen voor een tik, handen voor de sla, handen die naar je wezen, voor een draai om je oren, handen die door je haar streelden. Ze hield van Bing Crosby, Nat King Cole, Vera Lynn. Zette de stofzuiger af als Edith Piaf op de radio was en van haar grandioze verdriet zong, het lot vertolkte van de marginalen, de pooiers en de hoeren. Wij moesten dan zo stil zijn als sneeuw. Mijn moeder was dikwijls ziek, vaak onverklaarbaar verdrietig maar meestal vrolijk, uitgelaten. Hoe ze ook was, het was altijd onvoorspelbaar.


Partij van de Arbeid


In mijn jeugd werkten de meeste mensen nog in de landbouw. Fabrieken waren er nauwelijks. De 'overheid' stak overal zijn neus in. Parlementaire controle moest nog worden uitgevonden. Het leger bemoeide zich met van alles omdat zich volgens de legertop achter elke boom een verdachte revolutionair schuilhield. Wereldrijken begonnen als gletsjers af te brokkelen. Ooit was George V keizer van India en koningvan Australië, Canada, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland en Newfoundland. Her Majesty the Queen zou mettertijd slechts wat afgelegen rotspunten en armlastige eilanden erven.

Mijn vader werd lid van de 'progressieve' Partij van de Arbeid, voorzitter van de grafische bond in Utrechten mede-oprichtervan de Utrechtse zwem- en waterpolovereniging Zwemlust. Mijn moeder streek alles, van waslapjes en maandverband tot pannenlapjes aan toe, terwijl wij hinkelden, tolden, buskruit speelden, diaboloden, belletje trokken, knikkerden, stiekem sjekkies rookten, voetbalden, ver piesten, op sandalen liepen, korte broeken droegen en geruite overhemden en in de winter kamizools. Op zondag naar de volkstuin om onkruid te wieden en dat wat rijp was te plukken voor de weck.


Kabouters


Volgens ene mijnheer Sternglas stierven er in de USA toen ik nog aan het tollen was 400.000 kinderen in het eerste levensjaar aan de gevolgen van proeven in de atmosfeer met atoombommen. Mijn zusje, dat bij de Kabouters was, begon op een dag over een heitje voor een karweitje. Ik vroeg of ik mee mocht doen. 'Nee, want jij bent niet bij de padvinderij. Dan moetje eerst bij de padvinderij, de welpen. En dat gebeurt niet', zei mijn vader. 'Waarom toch niet?', mopperde mijn moeder. 'Doet me te veel aan de Hitlerjugend denken Heb een pesthekel aan marcheren.
Als ik die kinderen zo door de straten zie stampen in hun Baden Powell-uniform, met hun vaandels en hun liedjes, word ik naar.' 'Vind je niet datje overdrijft?' 'Herman gaat niet bij de padvinderij. Als hij iets voor anderen wil doen dan gaat hij maar...' 'Wat gaat hij dan maar?' '... kinderpostzegels verkopen voor Unicef.' 'Daar is hij te klein voor. Dat moge ze pas in de zesde.' 'Dan wachten we dus tot de zesde, 'Waarom mag Hanneke wel bij de padvinderij en ik niet?' 'Zij is een mokkeltje en mokkeltjes beginnen nooit een oorlog.'
Ik keek naar mijn oudste zusje. Nee, zij zou nooit een oorlog beginnen. Pesten wel. Ruzie maken ook. Mijn Kapitein Rob-, Erik de Noorman-, Dick Bos-stripboeken niet teruggeven en mijn knikkers kwijtmaken, maar een oorlog... Een oorlog was van alles wat erg was het allerergste. Zo erg dat mijn vader elk jaar op 4 en 5 mei, altijd weer, met een gezicht zo wit als papier naar de radio zat te luisteren. Zijn ogen waren dan vochtig en zijn vuisten geel. Dorst dan niets te zeggen. In zijn ogen was dan iets groots, iets waar ik bang van was. Op 4 en 5 mei, dodenherdenking en bevrijding, werd hij steevast dronken. Dan gingen alle remmen los. Huilde hij spreekwoordelijk van vreugde en verdriet. Zong hij met de hand op zijn hart het Wilhelmus, als een godsmajoor. Ik weet nog dat hij op de vijftiende verjaardag van de bevrijding door de gang wankelde en mijn naam riep: 'Herre'. Hij nam me mee naar buiten, rolde een sjekkie, drukte me met m'n kont op de vensterbank en zei,
met zijn handen op mijn schouders, een ongemeen ernstig gezicht en een met een crêpepapier gestoffeerde oranje theemuts op: 'Vitamine en penicilline, zonder die uitvindingen, jochie, zou jij hier nu niet zitten. Vergeet nooit dat je schatplich- tig bent. Dat er meer is dan muziek, voetbal en meisjes. En datje er niet geweest zou zijn, • als...' Verder kwam hij even niet, door een onbedaarlijke hoestbui. Hoorde hem daarna voor de zoveelste keer zeggen: 'Liefde is een werkwoord. Liefde doe je!' Daarna moest hij kotsen. Zo werd hij weer nuchter. Hij maakte dan met zijn Parool de wc schoon. Als mijn vader dronken was, ging ik naar boven, viool spelen, zodat ik niet hoefde te horen hoe mijn vader en moeder ruzie maakten. Ook al eindigden hun confrontaties meestal in lachbuien en verdwenen ze daarna in de slaapkamer.
'Zonder de Amerikanen, de Canadezen, de Engelsen, de Polen, de Fransen en de Marokkanen zou jij niet bestaan hebben. Zouden wij nu...' 'Jan, hou er nou eens over op', mopperde mijn moeder. 'Die kinderen weten dat nu wel.' 'Zoiets kun je niet weten als je het niet beleefd hebt.' 'Nou, laten we maar hopen dat zoiets nooit gebeurt.' 'Geloven en hopen helpt niet, de mensen moeten wat doen. God knapt het niet op. God heeft geen jood uit de gaskamers gered. God heeft er overigens ook geen één gedeporteerd.'


Katholiek


In plaats van op de padvinderij kwam ik op de kinderoperetteclub van mevrouw De Vries in Oog-in-AI. Bij een van onze voorstellingen kwam er een pater naar me toe die vroeg of ik bij hem in de kerk zou willen komen zingen. Mijn moeder vond het maar niks, maar niet 'niks' genoeg om het mij te verbieden. We repeteerden een paar keer met een koor en een dirigent. Ik mocht een heel stuk alleen zingen. Ave Maria. Ik vond het prachtig.
Tijdens de tweede repetitie kwam de pater naar me toe en vroeg of 84 ik wel katholiek was. Ik zei dat ik dat heel erg was. En om hem ervan te overtuigen vertelde ik dat mijn opa een priester was. In werkelijkheid was hij een handelsreiziger en prediker van de Pinkstergemeente. Mijn moeder noemde hem 'christelijk hysterisch'.
Na afloop van de mis kreeg ik als bedankje van de pater een stempel van een vis op de rug van mijn hand. 'Dat is de handtekening van Jezus', zei hij. Toen ik thuiskwam, vroeg mijn moeder: 'En hoe was het?' Ik liet mijn Jezus-stempel zien. 'Mama, ik ben nu katholiek', zei ik trots. 'Nou, mijnheer de katholiek, help me dan maar even met de was binnenhalen, voordat die protestant wordt.' Mijn moeder kon ook hardnekkig vervelend zijn. Elke dag, voordat ik naar school ging, moest ik een soeplepel levertraan slikken.

'Mama, als ik morgen weer lever- traan moet, ga ik voor altijd weg.' 'Dat is goed, jongen, maar zorg er dan voor datje voor het eten weer thuis bent.' Zeuren was uit den boze. De schrijfster Connie Palmen zegt daarover: 'Ik was gewild. Daarom kregen wij een verbod op ontevredenheid. Ongenoegen was niet aan de orde.'


Ooievaars


Toen ik geboren werd hadden de kinderen nog niet, zoals vandaag, die keurig opgeschreven en door bijna alle landen van de wereld ondertekende rechten. Kinderrechten vielen toen zelfs nog niet onder de Universele Rechten van de Mens, want die zijn er pas sinds 1948 en kwamen tot stand na oprichting van de Verenigde Naties. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind bestaat sinds 1989.
Mensenrechten zijn nodig omdat zonder die rechten een samenleving niet kan bestaan. De tekst van de universele verklaring van de rechten van de mens uit 1948 is niet logisch filosofisch goed onderbouwd. De mensenrechten zijn geen vaststaande axioma's zoals die in de wiskunde bestaan. Het zijn normen die de toon van de tijd heeft voortgebracht en die in de tijd kunnen veranderen. Dat ik mij zo ben gaan interesseren voor die kinderrechten komt misschien ook wel doordat ik als jongetje voor mijn gezondheid in een kinderherstellingsoord zat als gevolg van een door naoorlogse schaarste opgelopen kwalijke nieraandoening. Het eten in dat revalidatietehuis vond ik ongelooflijk smerig. Maar als ik weigerde te eten, kneep een verpleegster mijn neus dicht en hield een andere verpleegster mijn handen op mijn rug vast. Dan propten ze het eten in mijn mond en als ik het daarna uitspuugde, moest ik mijn braaksel opeten.
Zou ik toen geweten hebben van het bestaan van stichtingen, dan zou ik een verboden-braaksel- op-te-eten-stichting in het leven hebben geroepen. Of de keer dat ik, na diverse vermaningen, als peuter toch de straat was uitgelopen op weg naar China, door mijn moeder werd gestraft en daarna uitgekleed. Ze zette me poedelnaakt op het aanrecht en gaf me opdracht terug naarde ooievaar te gaan omdat zij zo'n stout kind niet langer wilde hebben. Ik weet dat ze het niet zo streng bedoelde, maar die gebeurtenis heeft op mij destijds een onuitwisbare indruk gemaakt. Zou ik geweten hebben van stichtingen dan zou ik een verboden-kinderen naar-de-ooievaar-terug-te-sturen- stichting hebben opgericht. .


Viool


Toen ik zeventien was ging ik naar het Utrechts Conservatorium. Trots liep ik met mijn van meester Mok gekregen viool naar de Lange Nieuwstraat achter de Dom voor mijn eerste vioolles van de Waalsei meesterviolist Cario van Neste. Die hele studietijd heb ik als een avontuurlijke reis door de muziekgeschiedenis ervaren. Vrienden gemaakt zoals Erik van der Wurff en Laurens van Rooyen. Boeiende mensen leren kennen, al dan niet toevallig Toon Hermans en later Wim Kan. Twee mannen die zich over mij zouden ontfermen. Nico Knapper, mijn eerste en enige regisseur. Ik was in die jaren altijd verliefd, meestal op twee meisjes tegelijk, kon moeilijk keuzes makeni maar wist voetje voor voetje wat ik zou willen worden... bijzonder gelukkig.

Tot slot kijk ik met veel plezier uit naar het nieuwe jaar. Extra leuk daaraan is dat ik, samen met mij muzikanten, vanaf september we te zien ben in de Nederlandse theaters. Van 23 oktober tot en met 6 december staan wij in het prachtige Carré.'