de Telegraaf
Eva Jinek

Eva ontmoet ...

Herman van Veen: "Ik ben vleugelspeler"

29 december 2012



In alle bescheidenheid: ik wist dat ik een bijzonder kind was.

„Toen ik klein was, had ik al wel het gevoel dat ik de dingen anders zag dan anderen. Om in voetbaltermen te spreken: ik zag mezelf als vleugelspeler. In de klas zat ik altijd aan de buitenrand zodat ik weg kon. In de bioscoop zoek ik de hoekplaatsen op. Dat heeft wellicht met angst te maken, maar ook met individualiteit. Ik denk bij alles: is dat wel zo? Is dat het enige? Ik weet nog dat we rekenles kregen, we leerden optellen en aftrekken met appels en peren. Toen vroeg ik de meester: waarom zijn tomaten rood? Dat vond die man blijkbaar vreemd, dus kreeg ik geen antwoord. Jaren later zag ik Midas Dekkers op televisie vertellen waarom vruchten rood zijn. Rood is een alarmkleur, een waarschuwing voor dieren. De tomaat doet alsof-ie giftig is zodat vogels hem met rust laten."


Ik heb een afkeer van de groep.

„Helemaal niet. Alleen ben ik een buitenspeler, ik wil eromheen kunnen. Ik denk dat veel van onze angsten genetisch overdraagbaar zijn. Als we aan oorlog denken, zie je angsten die ouders en voorouders hebben gehad, zich nog generaties lang openbaren. Ik ben niet voor niks de performer geworden die ik ben. Ik ben geen onderdeel van een strijkkwartet, ik ben iemand die op het toneel heel individualistische en eigenzinnige dingen doet. De angst bij mij zal van beide kanten van de familie komen. Mijn vader kwam uit een heel christelijk gezin, mijn moeder omschreef het geloof van mijn grootvader als 'hysterisch christelijk'. Ik weet ook dat mijn vader grote problemen over het Godsbesef met zijn vader heeft gehad. Van mijn moeders kant spelen de joodse aspecten een rol. Maar wat die zijn, weet ik niet precies, want daar deed ze altijd geheimzinnig over. Heel soms, als mijn moeder euforisch was over de manier waarop ik speelde of hoe ik de dingen zag, dan zei ze: 'Dat heb je niet van jezelf. Om het als het ware te temperen en dan begon ze over haar eigen moeder en haar geschiedenis te vertellen."


Mijn talenten werden thuis al vroeg erkend.

„Ja. In de oorlog waren mijn ouders jongvolwassenen, een jaar of 19, 20. Mensen met dromen en ideeën. Door de oorlog werd hun wereld heel anders dan zij zich hadden voorgesteld. Ze waren onvoorstelbaar verliefd en ze zijn ons, mijn twee zussen en ik, gaan maken op momenten dat het even leek of er vrede mogelijk was. Omdat het leven van mijn ouders zo anders was geworden dan ze hadden gedacht, werden wij hun levensopdracht, hun geluk. Ze deden alles voor ons. Ze vonden het ook fantastisch toen ik op school van mijn leraar Abraham Mok een viool kreeg. Ik zat altijd te fluiten in de klas en op een dag zei hij: 'Stop maar met fluiten, Herman, ga hier maar iets mee doen' en drukte die viool in mijn handen. Zo ben ik mijn hele leven door verschillende mensen verder geholpen. Ik ben hen schatplichtig tot mijn laatste adem."


De laatste keer dat iemand mij verder hielp, weet ik nog heet goed.

„De laatste keer was het mijn vriend Erwin Javor, een Hongaar. Een ondernemer, een staalproducent, een bijzondere, Joodse man. Verleden week sprak ik hem nog omdat hij een paar van mijn schilderijen wilde kopen. Hij vroeg wat ik ervoor wilde hebben. Ik zei: 'Geef ervoor wat het je waard is'. Toen zei hij: 'Dat vind ik veel te veel'. Geweldig. Hij vertelde me over de reis die hij door Hongarije heeft gemaakt, op zoek naar wat er met zijn familie is gebeurd. Zijn reis heeft mij ertoe aangezet om ook zo'n reis te gaan maken."


Ik ben het kind in mezelf wel eens kwijtgeraakt.

„Ja. Ik ben, in wezen, een hele rustige, ernstige man. Ik heb wel periodes gehad, met name toen ik midden veertig was, dat ik het kind in mezelf echt was kwijtgeraakt. Het is uiteindelijk goed gekomen, maar ik zou het wel omschrijven als de midlife crisis. Als ik de beelden terugkijk van de voorstellingen die ik toen speelde: echt somber. In het Olympia in Parijs zong ik: 'Pourquoi sa tonbe sur moi?' Oftewel: 'Waarom gebeurt mij dit?' Ik had een soort bijbelse dip van zo'n 7, 8 jaar. Mijn leven verliep anders dan ik had verwacht. Er gebeurde ook zoveel tegelijk. Het ging slecht met de gezondheid van mijn ouders en ik werd bang voor het verlies. Eén zo'n zorg kun je aan, maar in die tijd had ik er wel 22. Ik kreeg last van een spastische colon, kramp in mijn darmen. Ik kwam in het AMC terecht bij professor Tijdgat, fantastische naam trouwens. Met zachte handen onderzocht hij mijn buik, totdat hij bij de pijnlijke plek kwam. 'Meneer', zei hij toen, 'als u uw leven niet verandert, dan ga ik u weer zien, maar ik wil u nooit meer zien'. Toen ben ik mezelf tegen het licht gaan houden. In die tijd reisde ik de hele wereld rond om op te treden, van Parijs tot New York. Er moest iets veranderen. Toen ik eenmaal tot inzicht kwam, ging het snel. Binnen een paar maanden was de pijn weg."


Een dag niet gespeeld op het toneel, is een dag niet geleefd.

„Onzin. Ik kan heel goed zonder spelen. Alleen niet te lang. De langste periode dat ik niet speel, is twee maanden. Dan moet ik weer, want dat eist mijn gezondheid. Ik heb een paar flinke longen en die jongens moeten worden gebruikt. Dat hart van mij moet slagen slaan. Die viool in de hoek van de kamer wordt alsmaar groter, die roept op een gegeven moment: Hé Herman, kom op! Als ik echt niet meer kan spelen, besta ik niet meer. Dan ben ik dood. Ik zal spelen totdat ik sterf."


Ieder mens heeft meer dan één ware liefde.

„Ja. Maar is dat mijn moeder? Mijn vrouw, mijn dochter. ..? Ik barst van de ware liefdes. Ik kan ze niet eens met elkaar vergelijken. Ik begrijp wel dat je die ene persoon daarmee bedoelt, maar ik weet inmiddels dat de liefde veel verder reikt dan de grenzen van een bed. Ik heb helaas veel doden in mijn leven. Naarmate ze langer dood zijn, wordt de liefde alsmaar groter. Ik denk bijvoorbeeld aan Franka. Zij was jarenlang mijn secretaresse en productieassistente. Heel jong overleden. Een fantastische vrouw, een geweldige vriendin, wij deelden onze bewondering voor dichters, voor kunst. Ze zag kwaliteiten in mij. Maar ik heb nooit met haar geslapen. We zouden de slappe lach hebben gekregen. Er zijn mannen . en vrouwen om wie ik zielsveel geef. Ik weet dat als ik pijn of verdriet heb, of wat voor problemen dan ook, dat ik onvoorwaardelijk bij ze terecht kan."


Eenzaam ben ik nooit.

„Eenzaam heeft niet alleen met mensen te maken. Je kunt ook eenzaam zijn in onvermogen. Ik heb viool gestudeerd en ik studeerde de vioolconcerten van Bach in E en A. Er zitten passages in waarvan ik precies weet hoe ze moeten klinken, maar ik kon ze niet spelen. Ik heb de begaafdheid niet om ze te spelen en dan kan ik zo verdomde eenzaam zijn."


Het grootste misverstand over mij is...

„Dat mijn haren door mijn schedel naar binnen groeien, haha."