Stijn Aerden schreef 12 juli 2002 in de HP De Tijd

Dat andere huwelijk



Vijfendertig jaar toeren ze samen over de aardbol, Herman van Veen en Erik van der Wurff' Vijfendertig jaar op elkaars lip. `Ik raak hem elke voorstelling even aan: klopje op de kop, klapje op de bips, prik in de buik. je probeert toch een soort permanente verliefdheid in stand te houden.'

Het blijft een man van toegiften, Herman van Veen. Buigen, bos bloemen in de hand, bos bloemen in de lucht, en als het publiek blijft klappen, ook-al is het podium minutenlang leeg, toch nog een keer terugkomen, tekstboek in de hand. Vooruit dan, nog één liedje.
Zo ook in Berlijn. Was ich dir singen wollte - de affiches hangen door de hele stad. En het publiek is laaiend enthousiast: de tweeduizend stoelen in het theater zijn tot de laatste rij bezet. Klappende Duitsers, rode hoofden. "Zugabe, Zugabe!" roepen ze. En zij die er niet meer in passen, staan je voor de voorstelling op te wachten, de hals vooruitgestoken. Of je nog een kaartje overhebt?
Het is het vroege voorjaar van 2002. Welkom in het Friedrichstadtpalast, een revuetheater van Oost-Europese snit: grijs, plomp en onverslijtbaar, maar van binnen met pluche gevoerd. Dit is de wereld van kroonluchters, rode lopers en avondjaponnen. Vrouwen die zich in de garderobe van hun mantels en mutsen hebben ontdaan - buiten sneeuwt het - schikken hun kapsel voor de hoge spiegels in de foyer. Dit is het theater van Marlene Dietrich, hier speelde ze het liefst. En sinds de Berlijners haar weer in genade hebben aangenomen, hangt haar portret ook op elke hoek.

Wonderlijk genoeg staan zij er voor het eerst: Herman van Veen en Erik van der Wurff De grote en de kleine man. Zij hebben dan ook nieuwsgierig door het gebouw gedwaald, door de gangen, de kleedkamers en de catacomben. En ten slotte stonden ze op het podium, naast elkaar, en keken de lege zaal in. "Geweldig toch," zei de grote man. De kleine man knikte. "Deze zaal zingt mee, dat voel je," zei de grote man. De kleine man knikte. "Voor mij heeft het altijd weer iets mystieks," zei de grote man. En voor de derde keer knikte de kleine man. Hij is iemand van weinig woorden. Bovendien, wat moet je daar na al die jaren nog op zeggen?

Zo trekken ze al 35 jaar over de aardbol, theatermaker Herman van Veen (1945) en muzikant/componist Erik van der Wurff (1945). Vanaf 1967 houden ze de podia bezet, van Utrecht tot Maastricht, van Wenen tot New York. Soms dringen geluiden van zo'n tournee in Nederland door, meestal niet.
Maar Berlijn is iets speciaals. In Berlijn speelden ze voor het eerst toen de Muur nog overeind stond, twintig jaar geleden, in het Palast der Republik. Uitgenodigd op het festival Das politische Lied, waar artiesten van socialistische of humanistische snit (de organisatoren zagen het ruim) hun kunstje mochten vertonen. Ze zongen er een lied van Willem Wilmink, Signalen, voor alle vervolgden en onderdrukten. Geef de hoop niet op, was de boodschap, aangezien `geen enkele deur eeuwig dicht zal zijn/ en aan het einde van de tunnel weer licht zal zijn'. De zaal stond op zijn kop.
In 1989 speelden ze in de Werner Seelenbinderhalle en stonden er meer mensen buiten dan erin konden. Het publiek was opgerukt tot tussen de coulissen, tot op het toneel. Er was politie op de been. En ditmaal was het het lied van Rob Chrispijn Am Bismarck Denkmal dat de gemoederen losmaakte. `Want altijd zijn er handlangers te vinden/ die zich lenen voor het vuile werk'. Als het even stil was," zegt Van der Wurff; "kon je de mensen buiten horen juichen en zingen." Nog datzelfde jaar viel de Muur en kwamen er Oost-Berlijners met de bus, met de trein, zelfs op de fiets naar Westbroek, waar hun kantoor lag, om ze stukjes muur te brengen. Es war gelungen. Nog steeds verrijzen er Wohnungen en Büroflächen in het oude spergebied. Bij de beter boekhandel vind je Original Mauerstein à 200 euro per stuk, inclusief graffiti-toeslag, en over de Brandenburger Tor, die maandenlang in restauratie is, hangt een jurkje gesponsord door Deutsche Telekom. Maar op straat verbeeld je je dat je ze er nog uitpikt, de Ossies. "En het idee dat ze na twintig jaar opnieuw bij je in de zaal zitten," zegt Van der Wurff, "terwijl je dat stuk geschiedenis met ze deelt. Dat vind ik fantastisch."

Toch is de aanleiding voor een interview niet hun band met Berlijn, maar die met elkaar. Vijfendertig jaar zitten ze in het vak, vijfendertig jaar op elkaars lip. Daar moet een geheim recept voor zijn. Alleen, de kans om hen samen te spreken is niet bijzonder groot. Daar moet je een strik voor zetten, het liefst ergens in het buitenland, waar ze overdag geen kant op kunnen. Ze kennen elkaar vanaf het begin van de jaren zestig, van het Utrechtse conservatorium. Een tijd dat je daar, aldus Van Veen, al werd aangenomen als je mooi tussen je tanden kon fluiten. Dat moest dan wel een deuntje van Händel zijn, dat vergeet hij erbij te vertellen, want het onderwijs was klassiek, ernstig en stond stijf van traditie. Voor Van der Wurff, die de kant van de lichte muziek op wilde, was dat een probleem. Die moest laveren. Maar hij vond een zielsgenoot in de student met stroedelhaar die een jaar boven hem zat, en op zijn viool Bach afwisselde met zigeunerdeuntjes. Die even hartstochtelijk Der Tod und das Mädchen zong als over Appelscha en hopjesvla. Op zijn beurt zag Van Veen een broekie het conservatorium binnenkomen en achter de piano gaan zitten, 'zo vanzelfsprekend', zegt hij. "Daar kwamen geen ouders of geen leraar van de middelbare school aan te pas. Die zat daar helemaal voor zichzelf." Hij heeft nog steeds hetzelfde sikje, Van der Wurff. "Lodewijk XV had er zo een," zegt hij, "en Dizzy Gillespie." Sowieso lijkt er weinig te zijn veranderd. Het haar van Van Veen stroedelt wat minder - beiden zijn ze een pietsie zwaarder. Maar de clown staat nog steeds twee uur achtereen te zingen, te springen en te dansen, de knieën hoog opgetrokken. Hij speelt panfluit op zijn vingers, zwemtop z'n rug over het podium. Voor hem is het nog steeds topsport. En voor de muzikant? "Gevoel," zegt van der Wurff, zonder er een seconde over na te denken. Wie naar anekdoten over vriendschap vraagt, krijgt rare antwoorden. Niks aan te doen. "Het speelt zich ook af in Berlijn," zegt Van Veen, "een jaar of wat geleden." En of ze nou zoveel gedronken hadden. Hij denkt van wel. Van der Wurff weet zeker van niet. In ieder geval zaten ze 's avonds laat ergens in een dub of discotheek, en ze waren elkaar even uit het oog verloren. "Maar ineens stond Erik voor mijn neus en kwam bij me zitten, als een zoon bij zijn vader. 'Zo Erik,' zei ik, en sloeg een arm om hem heen. 'Hoe is het jongen?' Op datzelfde moment kotste hij me helemaal onder. Laten we wel wezen, ieder ander had ik een knietje verkocht. Maar in dit geval ben ik met de broek over mijn arm rustig naar het toilet gewandeld. Ik bedoel: van hem pik ik het."

Terug naar het Friedrichstadtpalast. Die middag dat ze samen door het gebouw dwaalden, gebeurde er ook iets anders dat de markante Oost-Berlijnse mentaliteit typeert. Het beeld: Van der Wurff ijsberend over het podium, leunend op de vleugel, zuchtend, vloekend, in afwachting van de pianostemmer, een plankmagere man die twee uur na het afgesproken tijdstip kwam aanzetten, een verontschuldigende grijns op de smoel. Waarschijnlijk een klusje tussendoor gehad. En de ergernis bleef groeien toen de man achter het instrument ging zitten en op zijn dooie gemak aan de slag ging, het stemvorkje in de hand, ploiiiink, ploiiiink, terwijl aan de andere kant van het doek de eerste bezoekers al naar hun plaats zochten. "Twee uur voor aanvang wil ik achter de vleugel zitten," zegt Van der Wurff. "Dat is geen kwestie van luxe. Ik wil in alle rust kunnen inspelen, zo lang als ik voel dat nodig is. Nu had ik een kwartier!" Na afloop van de voorstelling zitten ze in de Riverside Lounge, een bar met veel glimmend koper. Op hun gezichten staat de ontspannen tevredenheid te lezen van mensen na een lange boswandeling. Nu is het dan ook veilig om die vraag te stellen: als je maar een kwartier hebt, hoe vul je dat dan? Van der Wurff kijkt over de barman heen, door eengrote glazen wand naar buiten. Aan de overkant van de straat staat het oude theater van Brecht. Het sneeuwt nog steeds. "Het enige dat je kunt doen," zegt hij, "is proberen je zenuwstelsel op orde te krijgen. Zit ten, en proberen alle zenuwen te voelen die van je billen naar je vin gers lopen. De methode-Menuhm." Van Veen knikt, Van Veen glimlacht.

Vijfendertig jaar intensieve samenwerking. "Dat andere huwelijk," noemen ze het zelf. Maar wat hen echt bindt, hun vak, daar praten ze niet over. Tenminste niet met elkaar. "Dat is het gekke," zegt Van Veen. "We hebben daar geen taal voor, met z'n tweeën." Dat is een teleurstellende ontdekking voor iemand die naar Berlijn is afgereisd om een artikel over klein geluk en lange vriendschap te maken. Maar er worden toch nieuwe shows gemaakt, kun je tegenwerpen. Dat gaat toch in overleg? Stomme vraag. Ze maken nooit 'nieuwe shows'. Er komt materiaal bij, er vallen stukken af. Een voorstelling is als een bal die doorrolt (Van der Wurff); een boom die groeit naar boven, naar beneden, naar links, naar rechts (Van Veen). En nieuwe songs dan? Tekst en muziek stem je toch op elkaar af?
"Het materiaal kaatst tussen ons op een neer," zegt de een.
"Hij is mijn beste penvriend," glimt de ander.
Van Veen: "Heel soms schrijf ik er vermanend bij: 'grote-mensen-akkoorden'. Omdat Erik een compositie heeft bedacht die te intelligent, te ingewikkeld lijkt voor de eenvoud die ik zocht. Maar ik zeg ook: lijkt. Want ik ben daar heel terughoudend in. Die kwint of die terts te veel gaat er misschien vanzelf ook wel uit. En bovendien: wie zegt dat een ingewikkelde structuur niet juist heel eenvoudig kan klinken?" Van der Wurff "je moet alles tegen elkaar kunnen zeggen. Dat doen we ook. Maar je wijst een idee van de ander niet a priori af. Het is altijd het experiment waard." Dat klinkt behoedzaam.
"Dat is het ook," zegt Van Veen. "Als je 35 jaar zo intensief samenwerkt, moet je elkaar lucht geven. Het is een mikadospel dat je samen speelt, een nauw luisterend evenwicht. je probeert toch een soort permanente verliefdheid in stand te houden." Door kunstmatig langs elkaar heen te leven en te werken?
"Ik raak hem elke voorstelling even aan," zegt hij. "Klopje op de kop, klapje op de bips, prik in de buik. Misschien even een zin." Van der Wurff "Het is niet dat we elkaar mijden."
Heeft het misschien ook te maken met de verschillende manieren waarop ze zich uitdrukken? De een kaal, to the point. De ander bloemrijk, beeldend, abstract, sferisch... "Ik moet me zo uitdrukken als ik doe," protesteert Van Veen. "In beelden, in associaties. Dat is mijn vak." Van der Wurff: "We zijn allebei op zoek naar de essentie van dingen. En de woorden die je daarbij kiest, ach..." Dus als Herman van Veen voor een lege zaal staat en begint over een `mystiek gevoel? "Dan weet ik precies wat hij bedoelt," zegt Van der Wurff. "Sterker nog, ik ben het met hem eens." En als hij het heeft over een lege zaal 'die meezingt'?
"Dan snap ik dat ook. Het komt niet alleen aan op de akoestiek. Het heeft ook te maken met hoe de energie heen en weer gaat. Carré heeft dat, Olympia, Carnegie Hall... Dat zijn niet voor niets wereldberoemde theaters. Ook als een zaal leeg is, voel je dat." 'Ten zaal kan je 'passen'," zegt Van Veen. "Zoals een biljarter een keu uit het rek pakt en aangenaam verrast is dat dat ding zo goed in de hand ligt, terwijl het de zijne niet is."

Een hotel aan de Madeleinestrasse. De man achter de receptie, in L- een donkerblauw uniform met tressen, zal even naar boven bellen. Of der Von Veen al wakker is. Het hotel is er niet een waar het hele gezelschap 's nachts inrolt om elkaar 's ochtends bij het ontbijt weer op de schouder te slaan. Herman van Veen zit er in zijn eentje. "Omdat ik rust zoek," zegt hij. "Ik ben ongelooflijk graag alleen. Beetje schrijven, wandelen in de buurt. Los van de groep. Dat heeft ook te maken met wat ik gisteren zei: die verliefdheid. Je moet elkaar niet op de huid zitten. Ik wil ze ontmóeten." Inmiddels is ook Van der Wurff de lobby komen binnenkuieren. Theatermakers met een LAT relatie. "Gescheiden hotels, voor mij hoeft het niet zo nodig," zegt hij, en ploft neer op een biedermeierbankje. "Maar ik vind het allemaal best." Als ze elkaar zo weinig zien, hoe weten ze dan in wat voor vorm de ander steekt? "Vanuit de kleedkamer hoor ik al hoe het met Erik gaat," zegt Van Veen. "Hij heeft speciale inspeelstukken. Die verraden hoe hij zich die dag voelt. Of hij gestrest is, verdrietig, opgewekt, overmoedig..." Want? Wat speelt een overmoedige Van der Wurff?
"Iets van zichzelf," zegt Van Veen, en glimlacht.
En hoe herkent Van der Wurff een geagiteerde Van Veen?
"Aan de manier van oplopen," zegt hij. "Als hij de eerste stappen uit de coulissen zet, weet ik al hoe laat het is. Dat gaat als een vonkje door de lucht." Van Veen: "En als Erik zit te `overleven', zogezegd. Dan probeer ik zijn aandacht te vragen zonder dat hem dat opvalt. Bijvoorbeeld door hem erin te laten tuinen. Door nét iets anders te timen. Blijftie alert." "Ik heb datzelfde wapen," zegt Van der Wurff. "Ik kan iemand een duwtje geven of `eraan gaan hangen', om het zo maar te zeggen: het tempo omlaagschroeven. Dat is het mooie van begeleiden. "Bovendien," zegt hij, "áls er iets misgaat, wat het ook is, hoeft dat niet automatisch negatief door te werken. De avonden dat het vanzelf lijkt te gaan, zijn soms het gevaarlijkst." "Absoluut," zegt Van Veen. "Als Erik om een valse noot heen moet spelen, wat wel eens gebeurt, omdat een fis op de piano niet helemaal koosjer klinkt, dan heeft hij een ontzettend ingewikkelde avond. Maar tegelijkertijd maak ik me geen enkele zorgen. Wantik weet: hij zit nóg een versnellinkje hoger in zijn concentratie. Vanavond zitten zijn oren op zijn voorhoofd." Mooi onderwerp: concentratie.
Van Veen: "We kennen allemaal de angst van de sporter om te vroeg te pieken. Maar Erik en ik verstaan ondertussen de kunst om er om acht uur voor de volle honderd procent te staan. En het publiek herkent dat." Van der Wurff: "Ik kan vijf minuten voor aanvang nog wat slenteren. Met de handen in mijn zakken staan. Dat maakt misschien een uitgebluste indruk. Dat kan. Maar het is mijn manier van voorbereiden. De afstand van de coulissen naar de piano telt. Als ik die heb afgelegd, ben ik een ander mens." Toch wekt hij achter de vleugel wel eens de indruk weg te dommelen. "Onzin. Dan ben ik één brok fanatisme."
Maar tussen de nummers in? Knieën over elkaar, armen gekruist erovereen.
"Dan zoek ik de perfecte balans. Dat voorkomt een hernia."
En de gedachten dwalen nooit af? Niet naar huis, niet naar mevrouw Van der Wurff?
"Ze dwalen gemakkelijker afwanneer ik speel dan wanneer ik niet speel. juist dán moet ik heel goed bij de les zijn." "De kunst is om in een soort luchtbel te komen," zegt Van Veen. "Als je daar in zit, lukt älles. Dat is de roes die je zoekt. Hoewel je je, in die roes, weer zorgen kunt lopen maken over de dag erna. Hoe hou ik dit vast over de nacht heen?" Van der Wurff: "De luxe van in het buitenland spelen is dan weer dat je de hele dag gefocust kunt zijn op één ding. Tenzij Nederlandse journalisten je natuurlijk achterna gaan reizen." Van Veen: "Voor ons is de hele dag een gekende route naar een vorm van concentratie. Alles, letterlijk álles staat in dat teken." "De achthonderd meter die ik afleg naar dit theater," zegt Van der Wurff, "loop ik elke dag op precies dezelfde manier. Ik steek over op hetzelfde punt. Balanceer over hetzelfde richeltje." , Van Veen: "Zie het als een ingewikkelde hink-stap-sprong. De sprong kennen we, die beheersen we wel. Maar de weg erheen is cruciaal. Daarin word je bedreigd." Van der Wurff: "Door een politieagent bijvoorbeeld, die het parcours naar het theater verspert. `Sorry, er is hier iets gebeurd; u moet zo en zo...' Dan ben je van de leg, dat kun je je niet voorstellen." "Of door iemand die je kleedkamer binnenloopt, vlak voor de voorstelling," zegt Van Veen. "`Meneer, hebt u een handtekening?' Dat kost me drie songs."

Aan de zijkant van het Friedrichstadtpalast, waar ze om een uur of vier naartoe wandelen, staat de On tourtruck. Een enorm geval. Door de achteringang naar binnen. "De eerste dag in een theater ben ik altijd vroeg," zegt Van Veen, en loopt verend, met flinke passen langs de kleedkamers naar het podium. "Ik bemoei me met alle technische zaken, tot in de details. Staan de speakers goed, kloppen de lichtstanden, hoe zit het met de zichtlijnen? Ziet iedereen de gitarist? "Maar ook: het podium voelen. Hoeveel stappen is het van achter op het toneel naar voren? Negen. Gisteren vier. Wat betekent dat? Hoe blijf ik negen meter fascinerend. De intro is zoveel maten, dan moet ik er zijn. Vertrek ik te laat, ben ik een man met haast. Waarom heeft die man haast? Ben ik te vroeg, sta ik daar niets te doen." Op het donkere podium schuift Van der Wurff achter de vleugel. Hij slaat een toets aan - het hoofd een beetje schuin, alsof hij wil weten of het instrument hem nog kent. Van Veen: "Er zijn zoveel dingen om op te letten. Het gekke is: steeds meer, lijkt wel. Als ik hier sta en ik doe mijn arm omhoog, dan kun je onder een bepaalde lichtstand een zogenaamde `flens' krijgen, een straling of beweging. Alsof je een engel bent. Het publiek kan tenminste denken dat je dat bedoelt. Zoiets mag je dus niet overkomen. je doet het bewust of j e doet het niet. Alles op het podium heeft een betekenis," zegt hij. "Als je dat eenmaal weet, wordt de klus steeds ingewikkelder. Maar het dankbare is: hoe meer van die details je onder controle hebt, hoe beter de voorstelling rolt." Dus dát is de crux van `dat andere huwelijk': vakmanschap?
Van Veen: "We zijn een stelletje oude knarren. Maar wel handwérkslieden." "Fanatici!" roept Van der Wurff vanachter de vleugel.
Van Veen: "De tijd dat we ons moesten bewijzen, is voorbij. Nu is het perfectioneren begonnen. En het is ongelooflijk hoe we daarvan genieten: het wordt steeds leuker." Hij kijkt naar Van der Wurff, die met een vage glimlach zit in te spelen: een vrolijk, watervlug wijsje. "Klinkt goed," zegt hij. "Toch niet iets van jezelf?!"


door: Stijn Aerden