Bert Nederlof schreef 12 april 1976 in Voetbal International


" 'N trap na is erger dan Lockheed en Watergate"


'n Beeld uit het begin van de jaren zestig: een Utrechtse arbeiderswijk, een doorsnee-straat, 'n cafetaria waarin een ploegje schof-fies broeit op nieuwe stunts, geïnspireerd door een knalharde rockmuziek uitspuwende juke-box. Al dan niet beneveld door de drank ramt de jeugdbende er voor elk wissewasje op los. Hoogtepunt van de week, die verder in het teken staat van de films van Eddy Constantine, de muziek van Elvis Presley en het pesten van de in de straat wonende politieagent, wordt gevormd door de tocht naar de Galgewaard. Het groepje weigert entree te betalen voor de thuiswedstrijden van DOS, met nijptangen wordt een simpele opening naar de tribunes gecreëerd.


Tijdens de wedstrijd wordt elke aanhanger van de tegenpartij eenvoudig in elkaar geramd. De dolle pret bereikt een orgasme als wéér een bebloede "tegenstander" angstig wegvlucht voor de agressie van de jeugd uit die Utrechtse arbeiderswijk. Eén van die schoffies heette Herman van Veen, een pezig ventje, dat zich als een soort eigentijdse Erik de Noorman, gewapend met een knuppel door de straat bewoog. De ouden van dagen verscholen zich angstig achter hun gordijnen als Herman er met z'n vriendjes aan kwam.
Het groepje sloeg gillend van de pret op de vlucht als één van de bejaarden zich met een tuinslang verdedigde. Dat beeld, in dat eigenlijk alledaagse straatje, in het stadion waar de handen van de supporters nog beangstigend loszitten, vormt de basis van een door diezelfde Herman van Veen geschreven toneelstuk dat 17 april in première gaat in de Kleine Zaal van de Rotterdamse Doelen.

Herman van Veen: "Het stuk speelt in 1965, de jukebox in een cafetaria staat centraal, daarom heb ik het ook "Jukebox 2008" genoemd. Wat ik vooral met dat stuk wil duidelijk maken is de "geleefdheid" van de groep jongeren tussen twintig en dertig jaar, de enorme invloed die film, voetbal en rockmuziek in die tijd op de jeugd had, de verering van film-, voetbal- en rock-helden. Zo heb ik dat zelf als jongeman ervaren. Het idee voor dat stuk is dan ook eigenlijk tien jaar geleden geboren, in die straat waarin ik woonde. In die straat woonden onder andere Joop van den Bogert, Dirk Lammers en op de hoek Erwin Sparendam, onze voet-balhelden in die tijd. Eddy Constantine was onze filmheld, we waren gek pp keiharde rockmuziek. De fanatiekste groep jongeren in die tijd waren degenen die werkten, die groep moest in het weekend iets afreageren. Dat ging wekelijks op dezelfde manier: vrijdags werden ze zat, als ze net hun loonzakje hadden ontvangen. Op die avond werd er ook het meest op los geramd. Zaterdag gingen ze met hun meisje uit en zondags was er de gang naar het stadion. Die groep, vooral in de leeftijd van 22, 23 jaar had heel wat poen te verteren. Ik studeerde in die tijd, maar ik was wel degelijk betrokken bij de situatie die ik net heb geschetst. Met één been stond ik in de cultuur, met het andere stond ik midden in het leven va n die groep jongeren."

We praten in de ,,Mangerie", een donkerbruin etablissement in Den Haag. waarin Van Veen regelmatig neerstrijkt. Herman van Veen (31) maakt een vermoeide indruk. Begrijpelijk, Neerlands veelzijdigste theatertalen! heeft net 24 voorstellingen in Carré achter de rug en repeteert dagelijks in Frascati met de groep die "Jukebox 2008" straks in De Doelen op de planken zal brengen. Het was dan ook niet eenvoudig een opening te vinden in hef berstensvolle dagprogramma van Herman van Veen voor dit gesprek. Holle ogen in een levendig gezicht. dat tientallen malen van uitdrukking verandert. Knallende uitspraken. verpakt in fraai gestructureerde volzinnen, dan weer in hoog tempo uitgesproken brokstukken van zinnen die nauwelijks iets met elkaar te maken hebben (" Waar heb ik het eigenlijk over?"). Herman van Veen a/s filosoof, socioloog, psycholoog, voetbalkenner én als warhoofd (..Ik weet het, ik ben een beetje gek af en toe").

Herman van Veen:
"Sinds 1965 is er weinig veranderd eigenlijk, wat die geleefdheid betreft, alleen de namen van idolen zijn veranderd, de invloed van de helden is nog net zo groot. Als er in een aflevering van Kojak iemand wordt vermoord, dan kun je er donder op zeggen dat er drie weken later op straat iets dergelijks gebeurt. Ook in mijn stuk gaan mensen dood, er wordt een jongetje van tien jaar in een stadion doodgelopen, in het cafetaria wordt iemand doodgemaakt zoals dat in een film gebeurt. In mijn stuk komt een filmheld voor, ,,Agent 2008", er komen twee fabrieksclubs in voor, de "FC Markt" en de "FC Oost" en er wordt rockmuziek gemaakt door de groep "Ram Tam Tampers". Als iemand blij is, dan is hij blij zoals hij dat was nadat z'n club had gewonnen, als iemand agressief is, dan is hij dat zoals een filmheld die hij bewondert.
Die afschuwelijke vercommercialisering van een gigantische kwantiteit mensen, daar zet ik me met dit stuk tegen af. Met z'n allen staan we toe dat er gebeurt wat er gebeurt. Een aantal marionetten voert dat uit. Met z'n allen zullen we gedifferentieerder moeten gaan denken om hier uit te komen. In het stuk heb ik met een lied duidelijk willen maken waar we eigenlijk mee bezig zijn onder de titel "Alles willen we hebben, alles willen we zijn." Een fragment tekst uit dat lied' " We willen niet "of en of en of' we willen "en", hij wil een vrouw een compagnon en een slavin, hij wil een hoer, een kind en een vriendin. hij wil z'n vrijheid en een huis met een gezin, hij wil een negerin in bed, maar geen neger voor z'n dochter."

Herman van Veen: "Tien jaar nadat ik dat zelf allemaal had meegemaakt, ben ik pas gaan beseffen wat er toen wérkelijk met me gebeurd is. Zo heb ik ook dertig jaar geloofd dat Napoleon een held was, nu begrijp ik pas dat hij net als HitIer was. Als we niet oppassen wordt Hitler nog een held van de jeugd. Niet reëel? Misschien, in het Stuk dik ik ook een aantal dingen bewust aan om duidelijker te maken wat ik eigenlijk wil aantonen. Daarom laat ik ook door de KNVB een maatregel afkondigen in 1980 waardoor de toeschouwers zich op elkaar mogen afreageren én op spelers en scheidsrechters.
En met afreageren bedoel ik tot en met doden toe. In het jaar daarvoor zijn er al driehonderd doden in voetbalstadions gevallen, na die KNVB-maatregel stijgt dat cijfer met tweeduizend procent. Door dat alles worden geleidelijk een aantal wereldproble-men vanzelf opgelost: door die massamoorden in voetbalstadions wordt vanzelf de overbevolking teruggebracht, de milieuverontreiniging loopt vanzelf terug, enzovoorts. Cricket wordt ineens een verschrikkelijk populaire sport. Kijk, als de belangen van buitenstaanders, in dit geval de toeschouwers, zo groot worden als nu bij het voetballen, dan dreigt een nieuwe Romeinse tijd. Wat breed gesteld, ik weet het, maar zo zie ik dat nou eenmaal.

Het is toch een feit dat er onrust in de bedrijven ontstaat als er acht zondagen niet gevoetbald wordt. Een man in een fabriek, die een machine bedient, gaat plotseling denken: "Hé, wat loopt die machine slecht", terwijl dat ding net zo loopt als anders. Hij gaat ineens constateren dat er geen ramen zijn. Begrijp je?"

Intermezzo. Paul van Vliet en echtgenote Liselore Gerritsen, de twee beste vrienden van Herman van Veen in de cabaretwereld, komen de "Mangerie" binnen en schuiven op uitnodiging van Van Veen aan. Herman van Veen betrekt Paul van Vliet en Liselore Gerritsen bij zijn betoog, probeert zijn woorden nog meer overtuiging mee te geven. Paul en Liselore zijn geboeide luisteraars, hoewel ze weinig tot niets van de voetballerij weten. Zo wendt Van Vliet zich tot mij met de vraag: "Hoe bevalt dat eigenlijk, werken onder pa Coster?" Het kost me enige moeite uit te leggen dat "Inter Football" iets anders is dan " Voetbal International".
Herman van Veen: "Waar de mensen vroeger met een zweep werden rustig gehouden, zo worden ze nu zoet gehouden met de arbeidsvitaminen en de eredivisie. Dat laat ik ook in het stuk zeggen door de student die boven het cafetaria woont. Gevochten is er altijd, bij het voetballen. Wij namen vroeger nijptangen mee en knipten ons een weg naar binnen, 'n suppoost werd "WHAM" in elkaar geslagen. Met die honden in de Galgewaard is het wat minder geworden, maar verdwenen is dat vechten niet. De mensen komen naar het stadion met agressie in zich, ze moeten een stuk ontlading kwijt.
Als er een speler onderuit wordt gehaald zeggen ze: "Hè, hè, eindelijk" en dan begint het, hè. De aanwezigheid van hekken en van politie wekt nog eens extra agressiviteit op. Elke mensenmassa broeit, dat is een gegeven. De tijd is bovendien nerveuzer geworden, de mensen zijn doodgestaard op de tv, ze gaan niet langer met de Goggomobil naar de Veluwe. Na de Tweede Wereldoorlog riep iedereen om 't hardst: "Dit nooit meer", maar inmiddels had je allemaal een atoombom in je, zeker in mijn milieu. Bij het voetbal komt dat eruit, een supporter van de tegenpartij is een potentiële vijand. In de rust wordt die agressie nog eens lekker opgefokt. De film doet precies hetzelfde, film inspireert tot agressie. Ik heb het meegemaakt dat je je eigen vriend een ram op z'n hersens gaf nadat je net een film met geweld had gezien".

We veranderen van onderwerp, de idool-verheerlijking komt ter sprake, een verschijnsel dat in de voetballerij zeker zo sterk valt te signaleren als in de film- en muziekwereld. Herman van Veen begint zich nu pas goed op te winden. Herman van Veen: "In een film van Walt Disney zingt een aap "l want to be as you". Zo is het ook bij ons: de mensen willen allemaal op een idool lijken. Dat hebben we allemaal sterk in ons, we willen ons achter iemand verschuilen. Iedereen heeft iemand, voor mijn moeder was dat Edith Piaf bij voorbeeld. In deze tijd hebben we meer keuze om ons idool te kiezen doordat we meer informatie krijgen.
Als ik in Amsterdam loop, dan zie ik 79 David Bowies, John Lennons en James Deans, iedere groep heeft z'n afgod. In de sport zijn dat Ties Kruize, Ard Schenk, Johan Cruijff, enzovoorts. Ik zie dat niet als iets puur negatiefs, wél als een vorm van armoe. We moeten onze eigen identiteit zoeken, iederéén is God, iederéén is Abe Lenstra omdat-ie is zoals-ie is. Begrijp je? Ik neem het de mensen die idolen verheerlijken niet kwalijk dat ze dat doen, maar wél de mensen die dat consolideren, die het voor het zeggen hebben, die neem ik het godverdomme hoogst kwalijk."

"Je ziet bij voorbeeld vaak dat oudere kunstenaars hun kennis behouden. Pas bij hun biografie geven ze zich bloot en dan is het te laat. Er wordt teveel verzameld en te weinig verdeeld. Een oudere voetballer laat zich altijd sceptisch uit over wat nu op de velden gebeurt, hij houdt z'n kennis voor zich. Voetbalidolen moeten tegenwoordig méér zijn dan alleen maar idolen, hij moet zich ontwikkeld hebben, hij moet intelligent zijn omdat ook de jeugd die de idolen bejubelt meer studeert dan vroeger. Cruijff is natuurlijk het beste voorbeeld, hij heeft zich dankzij de voetballerij en daarnaast door zijn ontwikkeling opgewerkt tot een persoonlijkheid. Frank Kramer van Telstar is daarentegen helemaal niet zo'n goede voetballer, maar hij is geestig, komt veel in het nieuws en is daardoor ook een persoonlijkheid geworden. (Paul van Vliet: "Toch zie je minder voetbalidolen dan vroeger, er zijn te weinig personalities").
Herman van Veen weer: "Hans van Helden, ook zo'n voorbeeld. Totdat-ie zo opmerkelijk tegen minister Van Doom had gepraat, kende bijna niemand 'em. Door die confrontatie met Van Doorn werd Van Helden ineens voorpaginanieuws, hij heeft het schaatsklimaat veranderd. Piet Kleine kwam in het nieuws doordat-ie werkloos was, hij werd een personality door z'n werkloosheid, dat completeert het geheel. Maar die idolen moeten zich realiseren dat ze 'n verdomd grote verantwoordelijkheid hebben. Cruijff bij voorbeeld, hij is begaafd, intelligent, maar hij wordt vreselijk misbruikt. Hij moet begrijpen dat-ie door een rechts regime misbruikt wordt, hij snoert miljoenen de mond. Als Barcelona onderaan zou bengelen, zouden die miljoenen zich tegen hem én het regime keren, begrijp je?

In Nederland is de situatie eigenlijk idem dito, ook hier heb je arbeidsomstandigheden die nergens op slaan, er is een enorme discrepantie tussen de top en wat f daaronder zit. Philips heeft niet ' voor niks een voetbalclub, dat bedoel ik niet alleen negatief, het is in de hele maatschappij eigenlijk zo. Voetballers moeten duidelijk worden gemaakt wat er allemaal meespeelt, ze dienen zich veel hechter te verenigen, veel méér dan nu binnen de WCS gebeurt. Voetballers zijn in feite robots." Ondanks de diepe afschuw die Herman van Veen koestert ten aanzien van verscheidene facetten van de voetballerij. blijkt-ie toch regelmatig van een wedstrijd te kunnen genieten.

Herman van Veen: "Inderdaad, als ik een type als Rensenbrink bezig zie, dan geniet ik volop. Ze zijn er nog, de creatieve voetballers, en ze zullen ook altijd blijven. Maar eigenlijk staat het voetbalspel nog niet eens in z'n veters, de ontwikkeling is veel te gering. Als een man als Ingmar Bergmann (Zweeds filmregisseur, bn) zich met voetbal zou gaan bemoeien, dan zou het pas gaan groeien. Er zijn mensen in de voetballerij geweest waarvoor ik nog een mateloze bewondering heb. Piet Keizer bij voorbeeld. Hij liep niet op onloopbare ballen. Dat kwam arrogant over, ik vond het alleen maar verstandig. En dan die schaar van 'm, hè. Iedereen die de schaar van Keizer imiteert, zou eigenlijk een bedrag aan Keizer moeten overmaken. Ik ben eens een aktie begonnen voor auteursrechten op passes. Dat is niet gelukt natuurlijk, maar ik blijf erbij dat creativiteit gehonoreerd dient te worden."

"Als iemand door een magnifieke aktie door de vijandelijke defensie heen is, dan zou iedereen, inclusief z'n tegenstanders, stil moeten blijven staan om voor hem te applaudisseren. En als die man voor de goal komt, en hij schiet naast, dan moet die aktie toch met een doelpunt beloond worden. Het voetbal zal in de eerste plaats weer "schoon" moeten worden, er zal weer respect voor elkaar moeten zijn.
Michels heeft eens gezegd: "Voetbal is oorlog". Onzin, voetbal is leven, waarnaar geschopt wordt. Oorlog ontstaat alleen wanneer mensen andere mensen haten. Als je oorlog respecteert zoals jezelf, dan zou er geen oorlog zijn. Als iemand bij een voetbalwedstrijd wordt neergehaald met geweld, dan is dat net zo erg als er iemand wordt doodgeschoten. Een overtreding, een trap, na, is net zo erg als Lockheed en Watergate. Het is een afglijden van moreel, van moraal, er wordt met ethische begrippen gespot.
Allemaal een kwestie van respect, jezelf doe je óók geen geweld aan. Er wordt nu getolereerd dat het water vuil wordt, dat het aantal lijfelijke misdrijven groter wordt, dat voetballers worden neergelegd. In alle geledingen zou een uitgebreid sociologisch onderzoek moeten komen om al die excessen tegen te gaan. Toch blijf ik geloven dat de creativiteit uiteindelijk niet valt te overwinnen, ik blijf in het levenswonder geloven, er zal straks een nieuwe Jezus Christus opstaan. Cruijff zou bij dat alles een grote rol kunnen spelen. Het vervelende is alleen dat-ie alleen financieel altijd goed is begeleid, en niet sociaal. Dat is het punt, hè, met voetballers: niemand vertelt ze dat geld niet gelukkig maakt. Er is nog nooit iemand gelukkig geworden door geld. Voetballers zouden eens wat meer bij andere zaken moeten stilstaan, zo van: wat een heerlijk gras bespelen we vandaag, ze zouden met z'n allen de heerlijke lucht moeten opsnuiven en zó gelukkig zijn."

Herman van Veen trapt in z'n spaarzame vrije tijd zelf regelmatig tegen een bal. in het elftal van de theaterproduktie "Harlekijn", waarin Henny en Mosje Temming, Tonny van der Linden en Peter Kemper regelmatig als gastspelers opdraven.

Herman van Veen: "Ik ben het type Neeskens in het veld, ik zie af, zoals dat heet. Als je ergens de krijtlijnen op het veld ziet opstuiven, dan weet je dat ik aan de bal ben. We spelen allemaal met nummer 14, heerlijk, die verwarring bij de tegenpartij, als ze roepen: "Dek jij nummer 14 even". Ik geef alles wat ik heb in zo'n wedstrijd, maar ik ben nooit moe. Dat zegt toch wel iets, mijn conditie is waarschijnlijk beter dan die van een doorsnee-voetballer. Overdreven? Kom nou! Wij zijn topsporters, vijf keer per week ben je drie uur achter elkaar zéér intensief bezig. En overdag vreten wij niet uit onze neus, ik train ook overdag, ik moet acht uur slapen voor de zuurstofproduktie. Voor die training heb ik m'n eigen systeem, een soort meditatie, een soort psychologie. Als je met een gewonnen instelling het veld ingaat dan ga je winnen. Als je zelfvertrouwen bestaat uit onzekerheid, dan kan dat goed zijn". "Kijk, Paul. Liselore en ik hebben een enorm publiek, daar hebben we grip op omdat we alles van onszelf geven. Daar help je de mensen ergens mee op weg. Er zijn maar weinig mensen die zich die verantwoordelijkheid realiseren. Een voetballer wordt bij voorbeeld pas vakman tijdens de wedstrijd, wij zijn er constant mee bezig. Acteurs spelen eigenlijk ook een soort wedstrijd met het publiek, of eigenlijk is het meer een confrontatie: duizend tegen één. Het publiek is potentieel tegen je, ze komen om overtuigd te worden. Je hebt een denkbeeld ontwikkeld, dat moet je overtuigend kunnen overbrengen. Eigenlijk speel ik zeven wedstrijden per week."

Onderbreekt Paul van Vliet: "Ik had eens een act waarbij ik op het einde een buiging maakte met een hand op m'n hart. Ik hoorde m'n hart verschrikkelijk tekeer gaan, ik ben me rot geschrokken. Vanaf dat moment heb ik het idee om me tijdens een voorstelling eens uitgebreid medisch te laten begeleiden. Herman van Veen ten slofte, weer filosofisch: "Een voetballer zou eigenlijk anderhalf uur lang gelukkig moeten zijn met het publiek, de scheidsrechters, de bal en z'n collega's. Als alle spelers dat kunnen opbrengen, zijn ze alle vier gelukkig. En als de tegenpartij beter is, dan kun je een prachtige verliezer zijn. Dat kan een nieuwe vorm van gelukkig zijn worden: prachtig verliezen. Alles draait nu om cijfers, net als in het onderwijs. Waanzin, cijfers hebben niets met geluk te maken.
Voetbal is één van die miljarden afspiegelingen van de maatschappij, niet méér, een maatschappij waarin we met z'n allen bezig zijn een verkeerde weg in te slaan, dat doen we al een aantal eeuwen. Op mijn manier probeer ik dat een soort halt toe te roepen, je moet jezelf ter discussie stellen, dat is de enige manier om te kunnen bestaan.
Ik weet niet in hoeverre ikzelf geleefd word, maar ik dacht toch dat ik het aardig in de hand heb, ik probeer bewust m'n leven zo waarachtig mogelijk te laten zijn. In zo'n serie van 24 voorstellingen in Carré heb ik geprobeerd 35.000 mensen de mooiste avond van hun leven te bezorgen. Na zo'n serie voel ik me dankbaar, vreselijk dankbaar.
Ik weet alleen niet wie ik daarvoor moet bedanken, dat is één van de dingen in dit leven waar ik nog niet achter ben."



Robert Collette