Dagblad van het Noorden
Marijke Brouwer

Ook in de tuin groeit alles tegelijk

2 april 2012

Daniël Lohues houdt van het werk van Herman van Veen vanaf de eerste keer dat hij het hoorde. Ondertussen hebben ze samengewerkt en is Lohues in de ogen van Van Veen een vriend en een verteller. Lohues laat Van Veen aan het woord: "Omdat hij het zo mooi kan zeggen."


Even dit. Herman van Veen en Daniël Lohues delen iets. De muziek vanzelfsprekend en het onophoudelijk creëren. Er is iets anders wat ze gemeen hebben en dal is hun manier van herinneren. Alsof ze zijn uitgerust met een extra zintuig, genaamd herinnering, zo scherp beschrijven ze details, staat ze bij welke schoenen ze droegen op hun achtste, heugen ze zich het akkefietje bij de buren drie huizen verderop en hebben ze onthouden hoe de bel op de fiets van de hoofdmeester klonk. Ze vertellen niet voor niks verhalen, in en naast hun muziek.

Van Veen (67) al beduidend langer dan Lohues (41) die daarom het een en ander wil weten van de rasartiest. Van hem wil leren. Ze treffen elkaar bij Van Veen thuis waar Lohues het gesprek al gauw op Willem Wilmink brengt, de schrijver van gedichten en liedjes die hij tot zijn spijt niet heeft gekend. Van Veen wel. Toen hij 17 was, hing er een briefje bij hem op school: muzikanten gezocht. Het bleek voor een experimenteel project, waarin Van Veen merkwaardige regels moest zingen, waarin een ander bij wijze van muziek asbakken moest laten vallen: zo'n stuk. De bedenker? Wilmink.
"Wij zijn gaan praten en daar zijn wij nooit mee opgehouden, tot aan zijn dood roe. Hij is mijn mentor geweest, hij heeft me aan de hand genomen langs literatuur, kerken. Ik ben met hem opgegroeid. Hij was mijn wijze vriend, Willem heb ik hoog", zegt Van Veen.

Zo hoog dat hij geen voorstelling, geen plaat maakt zonder iets van Wilmink erop. Op Vandaag, het laatste album van Van Veen, is dat het nummer In onze straat.
Wie wat bewaart, die heeft wat. Herman van Veen en Willem Wilmink schreven elkaar vaak en veel. Brieven, kattenbelletjes, invallen. Die heeft Van Veen bewaard en uit die doos vol brieven duikt altijd weer iets bruikbaars op.

Van Veen heeft meerdere leermeesters gehad, van televisieregisseurs tot artiesten. Het voedde zijn belangstelling in de breedte, hij studeerde viool en zang, kon zich verliezen in Gregoriaans en jazz, maar zijn hart lag bij wat hij hoorde op de radio. "Dylan", zegt hij. "Mooie man, mooi in wat hij zong, ik kwam niet in de buurt van zijn drive en timbre."
'The Beatles?" oppert Lohues.
"Ik stond in de rij voor hun platen. The Beatles, The Stones. The Band! The Band vond en vind ik nog steeds geweldig, daar krijg ik tranen van in mijn ogen. Dat driestemmige, prachtig! En Zappa natuurlijk, ik keek naar zijn shows, hoe hij die opbouwde, van hem heb ik dramaturgie geleerd. De stilte die hij kon laten vallen. Fenomenaal."

Van Veen, vonden de mensen die zijn talent opmerkten, moest mee op sleeptouw de wereld over om de groten der aarde te zien en te horen. Zo ontmoette hij talloze sterren en een van hen was de Franse zanger Charles Aznavour. "Hij is me blijven volgen. Hij heeft gezegd dat meer Fransen de moed moeten hebben naar Herman van Veen te gaan."

Bruggetje, ziet Lohues. "Optreden in Parijs. Hoe doet u dat met de taal?"
Herman van Veen heeft een truc. Waar hij ook speelt, laat het Parijs zijn of New York, hij begint in het Nederlands. "Dan snappen ze dat hun taal mijn taal niet is. Ik ben getrouwd met een Franstalige, dus mijn Frans is niet lullig, maar noem eens wat: een gezellig kopje koffie? Een ommetje maken? Dat kan ik alleen in het Nederlands zeggen."

Tegen Lohues: "Jij doet ook niet al te veel concessie aan je taal. Als ik boos ben? Dan gaat het in mijn dialect, dan ben ik Johnny uit Utrecht, Wijk C, de Kievietsdwarsstraat waar ik opgroeide, met als vijand de Kwartelstraat, pas dan kan ik écht boos worden." Hij knipt met z'n vingers.
Of dat Utrechts nog bestaat, wil Lohues weten.
Nog wel, hier en daar, zegt Van Veen. "Het ontroert me als ik het hoor. Vrienden van mijn leeftijd die op z'n Utrechts zeggen dat het goed gaat, daar word ik helemaal gelukkig van. Dat golvende. Het mooiste Utrechts spreekt de familie Temming. Mosje Temming, met hem voetbalde ik en Utrechters hebben iets traags, niet alleen in hun taal, ook in hun handelen. Dus zo kon het dat we iets later op het voetbalveld kwamen dan de tegenstander en we staan op de stenen, aan de rand van her veld, zegt Temming (Van Veen met zwaar Utrechts accent): "t Gras is wel aan de hoge kant vandaag'."

Van Veen heeft iets met Drenthe. Zijn vader is geboren in Meppel. Maar toen opa Van Veen failliet ging in de crisisjaren, en andermaal failliet ging, ontvluchtte hij de schande en vertrok naar Utrecht. Enkele familieleden bleven in Meppel wonen en zo kan het dat Herman van Veen als kind de zomers doorbracht in Drenthe.

Hij noemt de ijkpunten van die vakanties op; de Beulakker-, Belterwiede, Giethoorn, tante Femmie en tante Klaasje. "Een prachtige jeugd, zeker als je uit de stad komt. Dat deel ken ik als mijn broekzak."

Hij herinnert zich zijn ome Henk, kapper in de Woldstraat. "Uren zat ik naar hem te kijken, hij knipte en schoor de boeren, de zaak zat vol, hij was een performer, maakte grappen, gaf mij een knipoog." Van Veen springt op uit zijn stoel en acteert ome Henk.
Het verhaal slaat om als de vrouw van ome Henk, tante Klaasje, sterft. Hij raakt aan de drank, het licht verdwijnt uit zijn ogen. "Ik zag het gebeuren. De vliegenplakker werd niet meer verwisseld, de spiegels waren niet schoon, de schoenen niet gepoetst, ik kreeg geen knipoog meer. Je zag hem wegkwijnen. Vlak voordat ie doodging, sloeg hij iets te strak zijn arm om me heen. Als een vaarwel. Ik deed mijn eerste voorstellingen."

Lohues is benieuwd hoe dat was, die eerste stappen naar roem. "Was het de bedoeling?" wil hij weten.
"Ik wist niet wat me overkwam. Hoogst verbaasd was ik. Op dat moment realiseer je je niet dat je beroemd wordt. Het is normaal, maar het is niet normaal", zegt Van Veen. "Mij gaat het erom dal je je vinger op een snaar drukt, om her ambacht, je gaat het toneel op, je wilt het zorgvuldig doen, van noot naar noot, van lied naar lied. Dat mensen het mooi vinden, daar ben je niet mee bezig, maar het gebeurt. Ik had geen waarneming anders dan een ambachtelijke. Het is als met verdriet, dat merk je als het gedaan is. Je bent bezig."

Van Veen is nogal bezig. Hij gaat maar door.
"Ik zal altijd doorgaan. Als dit ophoudt, ben ik er niet meer, maar ik hoop dat ik zo oud word dat ik niet meer hoef dood te gaan. Er is zo veel fascinatie in dit vak en dit leven, dat hoef ik jou niet te zeggen. Dat is mateloos", zegt Van Veen.
Ze praten over het land in gaan, het theater, de kleedkamer, de mensen na afloop. De bar, als moment suprême.
Onderweg zijn - het verveelt ze niet. Van Veen: "Kom ik in een theater, ga ik naar de kleedkamer, herken ik de kaptafel. Even voelen aan de onderkant. Ja hoor, de kauwgom zit er nog."
Lohues lacht. "Ik stop wel eens expres een plectrum in een vleugel. Het jaar erop, als ik weer in dat theater speel, zit-ie er nog."
Lohues weet uit ervaring dat musiceren, componeren en produceren naast elkaar en tegelijk bestaan, toch vindt hij het fascinerend dat Van Veen schrijft, zingt, viool speelt, onvermoeibaar optreedt, schildert, alles tegelijk kan.

"Ik werk aan 22 doeken op hetzelfde moment. Zo doe ik het met alles. In de tuin groeit ook alles tegelijk. Een mens kan veel", zegt Van Veen.

Hij rent ineens, vliegt. Hij moet zo optreden in Rotterdam. Lohues in Almelo. "Lekkere zaal. Daar kwam Willem altijd", zegt Van Veen. "Dag jongen. Succes."



Door Marijke Brouwer