de Volkskrant
Hein Janssen

Heilzame Herman

22 nov 2011

Dat fladderige, die gedragen stem, dat gezwiep en gezwier en dat zweverige: naast bewondering riep Herman van Veen ook altijd irritatie op. Te uitbundig, tegen de edelkitsch aan. In zijn nieuwe show is de opsmuk weg.


« Een paar weken geleden was Herman van Veen (66) te gast in De Wereld Draait Door als onderdeel van DWDD- recordings. Daarin zingen artiesten van naam en faam een lied van een door hen bewonderde zanger. Van Veen zong Laat me van Ramses Shaffy. 'Zonder Ramses zou ik hier niet staan', zei hij erbij. Tafelheer in die uitzending was Ali B. die zowat in katzwijm viel vanwege het feit dat hij tegenover Herman zat. 'Ik word altijd gehypnotiseerd door die man!', stamelde hij gelukzalig.
Hij zal het vast hebben gemeend. Maar Laat me in de vertolking van Herman van Veen klonk in die benauwde DWDD-setting tamelijk pathetisch, met die galm, die uithalen, dat theatrale. Het leek wel alsof de tv- studio veel te klein was voor het vibrato dat Van Veen in Shaffy's lijflied legde.

Een paar weken later: Herman van Veen zingt Laat me opnieuw, maar dan in theater Carré. En het is prachtig: de galm wordt door de befaamde Carré-akoestiek perfect gedempt, de uithalen sorteren een dramatisch effect, het theatrale is volkomen passend in deze 'zaal zonder kapsones', zoals Van Veen het Amsterdamse theater noemt.

Het was duidelijk: Van Veen heeft ruimte nodig, zoiets als in Carré. In dit theater zwieren trapezewerkers door de nok, slaat het circus zijn tenten op, vermaken cabaretiers hun publiek, vertonen goochelaars hun kunsten. Er wordt muziek gemaakt - van opera tot hiphop, en gedanst - van Pina Bausch tot streetdance. Al die dingen komen op geheel eigen wijze ook een beetje samen in deze ene artiest.

Van Veen trad ruim veertig jaar geleden voor het eerst op in Carré en heeft er intussen vierhonderd keer gestaan. Op dit moment speelt hij er zijn nieuwste show, die simpelweg Herman van Veen heet. Zes weken Carré, nadat hij de drie jaar hiervoor voornamelijk op tournee is geweest in het buitenland. In de zaal: fans van weleer, maar ook veel nieuwkomers, jonge mensen die vroeger misschien naar de Ip's van hun ouders luisterden en nu zelf in het theater zitten.

Er zijn ook Herman van Veen-verlaters, die intussen weer aan het bekeren zijn. Vroeger al die platen stuk gedraaid, naar het theater gegaan waar Herman de zinnen begoochelde, daarna langdurig afgehaakt, en nu weer terug.

Laat de naam Herman van Veen vallen en naast bewondering voor 's mans kunsten en internationale carrière (hij speelt meer buiten dan in Nederland) is er ook vaak irritatie. Over dat clowneske van hem (culminerend in het lied Kletsnatte Clowns), dat fladderige (refrein: Floebelegab stobelegab flop flop flee), die gedragen stem (klassiek geschoold overigens), dat gezwiep en gezwier met al zijn ledematen - zijn eerste 'muzikaal clowneske soloprogramma' heette niet voor niets Hariekijn. En dan dat ietwat zweverige en zalvende, dat ongrijpbare gefilosofeer. Zo antwoordde hij onlangs in de VARA- gids op de vraag wat het allermooiste is aan zijn vak: 'De adem. Het allermooiste aan mijn vak is de confrontatie met zuurstof. Dat klinkt wat wonderlijk, maar zingen is zo ongelooflijk geweldig. Omdat je zo ademhaalt.'

De culturele elite, of wat daarvoor doorgaat, is altijd met een kleine boog om hem heen gegaan. Ze vonden hem te uitbundig misschien, of te populair. Nee, dan liever Bram & Freek, en Koot & Bie natuurlijk, want die waren politiek geëngageerd en maatschappijkritisch. Terwijl Van Veen werd ervaren als een weliswaar romantische maar ook anti-intellectuele clown, die in zijn teksten zelfs een beetje tegen de edelkitsch aanschuurde. Hij was bovendien iemand die zichzelf nier relativeerde, met diepe ernst over zijn vak sprak, en daarin ook niet bescheiden was.

Overigens zat Van Veen pas geleden in het tv-programma Kunststof tegenover schrijver Cees Nooteboom, zo ongeveer de belichaming van de culturele elite in Nederland. Nooteboom vertelde trots dat hij er destijds bij was, bij dat eerste optreden in Carré, en dat ze daarna tot diep in de nacht bij hem thuis nog wat na hadden gedronken, Herman, Ramses, l.iesbeth en hij.
Het moet een merkwaardige gewaarwording zijn geweest voor die jongen uit een Utrechts arbeidersgezin die in de vijfde klas van de Montessori-school maar een beetje voor zich uit zat te fluiten en daarom van de onderwijzer een viool kreeg. Een gebaar dat zijn verdere leven in hoge mate zou bepalen. Van Veens grote voorbeelden zijn Toon Hermans (de clown) en Ramses Shaffy (de zanger en levenskunstenaar). Die twee elementen zijn lange tijd in hem samengevallen, met zijn eigen unieke talent als basis. In zijn nieuwe show, waarmee hij na Carré uitgebreid door het land zal toeren, heeft de artiest alle ballast en opsmuk van zich afgeschud.

Natuurlijk is Van Veen nog steeds de muzikale entertainer die tekstueel soms ondoorgrondelijke wegen inslaat, maar hij is ook ingetogener. Zijn nieuwe programma is vooral een tour-de-chant, ontdaan van clownerie, gekkigheid en franje. Van Veen heeft zijn plat-Utrechts pratende typetjes en zijn falderadera-liedjes thuisgelaten om tot de kern te komen: een voorstelling waarin de melancholie hoogtij viert.
'Wij zochten naar wat ons verlaten had', zegt hij in zijn show en dat zoeken heeft geleid tot grote en kleine bespiegelingen over de teloorgang van allerlei zekerheden. Hij bewandelt bedrieglijk lichtvoetig de weg van kind naar jongen, naar man, naar vader, naar opa.

Dat betekent: luisteren en kijken, en ervaren dat voordat je er erg in hebt en hoewel je er helemaal niet op zit te wachten, de eerste tranen zich al na tien minuten aandienen. Omdat hij ineens een melancholiek en niet-sentimenleel lied zingt over een moeder die doodgaat, en dat hij bij het opruimen van haar spullen een trouwring terugvindt, in een oud Tjoklat-doosje.
Bijgestaan door pianist Erik van der Wurlï (al 47 jaar zijn vaste begeleider), de energiek musicerende Jannemicn Cnossen (viool) en Edith Leerkes (gitaar) en twee andere muzikanten, brengt Van Veen opmerkelijk veel nieuwe, eigen nummers. Van zijn oude successen zijn alleen Hilversum III en Opzij te horen, naast een paar oude liedjes van Annie Schmidt en Willem Wilmink. Kennelijk is de inspiratie nog lang niet opgedroogd. 'Daar kun je een leven lang mee bezig zijn,dat alles er toe doet',zei hij na afloop.
Tussen de muziek door rijgt hij kleine anekdotes aaneen, een enkel gedichtje, een filosofische gedachte en ook engagement, maar dan verpakt in het wonderlijke levensverhaal van een ontspoorde buurtgenoot. 'Ik heb nooit met de tijdgeest te maken gehad. Ik heb niks met trends. Ik ben geen polemist. Ik ben geen theoreticus. Ik ben een ambachtsman', zei hij bij zijn jubileumshow zes jaar geleden in de Volkskrant.

Verwacht bij Van Veen dan ook geen Wilders of eurocrisis, maar wel een vanzelfsprekende interesse in de sores van de gewone man. Bij hem wordt de tijdgeest op microniveau nader verklaard, op niet-concrete, maar poëtische en vooral muzikale wijze. Zoals in het verhaal van de doodgewone ]ohnny en zijn angst voor zijn buren, voor de kunst, voor alles dat hij niet kent.

Opvallend is dat de soloarliest Van Veen in dit geval zo volledig opgaat in de samenwerking met deze vijf muzikanten. Het plezier van het gemeenschappelijk samenspelen zet de zaal in een wonderlijk warme gloed. Vitaal, goed bij stem, en alert dat is hij op deze al enigszins gevorderde leeftijd ook nog steeds. Het volledig achterwege blijven van enig cynisme of zelfs ironie is al even heilzaam. Herman van Veen in Carré is een oase van rust en bezinning, in een cynische, harde en hectische wereld.

Bij het slotapplaus vorige week in Carré kreeg Herman van Veen uit het publiek een rode roos aangereikt. Binnen enkele seconden wist hij de bloem om te toveren tot een clowns- neus. Een neus die hij opzette, even maar, een paar seconden. Als een hommage aan de oude Herman, die achter de muziek aan is gegaan.