het Parool
RONALD OCKHUYSEN

Herman van Veen schrijft boek over zijn ervaringen in Carré

"Niets opdringen of erin wrijven"

3 november 2011

Herman van Veen staat zes weken in Carré, het theater waar hij al veertig jaar successen viert, 'ik ben een dankbaar mens.'

Voor Herman van Veen is Carré 'een soort thuiswedstrijd'. Hij is dan wel Utrechter in hart en nieren, maar het Amsterdamse theater, 'met die geweldige akoestiek', speelt in zijn leven een grote rol.
Bijna vijfhonderd voorstellingen heeft hij daar sinds 1971 gespeeld, en er is niemand die hem dat nazegt. Hij schreef er een prettig boek over: Naar Carré - Biografie van een reis, dat vol staat met herinneringen, associaties en overpeinzingen.
'Omdat ik het eng vond om zomaar het toneel op te lopen,' schrijft hij over zijn debuut, 'had ik besloten van achter uit de zaal op te komen.' Daar, tussen de gordijnen, ving hij een zinnetje op van toenmalig Carrédirecteur Karel Wunnink. "Ik hoorde hem zachtjes zeggen, terwijl het zaallicht langzaam uitging en zij niet wisten dat ik achter dat gordijn stond: ik heb er een hard hoofd in." Het ging dus goed. Lachend: "Dat mogen nu best wel vaststellen, geloof ik."

Van Veen maakte de afgelopen weken een tour langs de media. Als hij met een show neerstrijkt, is aandacht nog altijd vanzelfsprekend.
"In de zaal zitten mensen van mijn leeftijd, maar ook hun kinderen die op hun beurt ook weer hun kinderen meenemen. Dat beschouw ik als een groot goed. Dat mijn werk bestand is tegen de waan van de dag."
Van Veen is, zegt hij, een dankbaar mens. Nooit viel hij ten prooi aan cynisme en ook op 66-jarige leertijd dienen de ideeën, plannen, gedichten en liedjes zich voortdurend aan. "Ik maak me permanent zorgen over de wereld, en in het bijzonder over de positie van de kinderen daarin. Maar ik blijf gericht op het goede. Dat heb ik van mijn vader. Die kocht eens een piepklein stukje land. 'Land? Wat nou land?' reageerde een oom misprijzend. Waarop mijn vader zei: 'Het is misschien niet groot, maar weet je wel hoe hoog het is?" Prachtig toch? Met zo'n instelling is het leven een stuk beter te verteren."

Van Veens teksten zijn nooit dwingend of beledigend. Hij tast naar betekenis en geeft de droom net zoveel ruimte als de werkelijkheid.
"Voor mij is dat normaal. Ik maak een persoonlijke, grotendeels autobiografische voorstelling. Daarin vertel ik dingen in een andere orde;
ik verteken de werkelijkheid. En wat bij mij ook van grootbelang is: alles leidt naar het lied."

Als hij schrijft, probeert hij te schrijven als een fotograaf. Hij legt vast en onthoudt zich van verdere uitleg. Die laat hij aan zijn publiek. "Ik wil niets opdringen of erin wrijven. Ik geloof meer in het kantelen van de blik."
Op het toneel wordt hij omringd door mensen met wie hij soms al tientallen jaren samenwerkt. Zoals Erik van der Wurff, de pianist die hij leerde kennen op het conservatorium in Utrecht en met wie hij deze week vierde dat ze samen veertig jaar in Carré staan. Ook met gitariste Edith Leerkes trekt hij alweer bijna twintig jaar op. "Wat wij samen hebben laat zich lastig omschrijven. Wij vieren elkaar. Dat is vriendschap. Dat je altijd weer blij bent als je elkaar ziet."

In zijn voorstelling is de werkelijkheid van dit moment, met grote verschillen tussen arm en rijk en vluchtelingen die de deur worden gewezen, alleen sluimerend aanwezig. "Het is niet de opdracht van de clown hard om zich heen te slaan. Ik zeg altijd: ken de geschiedenis en denk na over hoe het anders kan."
Hij zal optreden tot hij op een dag 'omvalt'. "Stampvolle zalen, die je het gevoel geven dat je welkom bent - dat houdt een mens jong. Dit is wie ik ben. Dit is niet iets waarmee ik begin of stop."