Dagblad van het Noorden
Jacques J.d'Ancona

Magische entertainer lijdt niet aan slijtage

nov 2011

Toegiften van een half uur, Her man van Veen terug op het toneel, in badjas. Publiek dat wegloopt, de laatste bus wacht niet... Beelden van vele jaren terug. En jawel, nu hij veertig jaar Carré viert - met een programma dat hij ook in élk ander theater in Nederland brengt - is er weer dat betoon van wederzijdse aanhankelijkheid. Een sfeer van: we kennen mekaar, we weten hoe het zit en wat we aan elkaar hebben. Hoewel, hij is niet meer zozeer van het uitmelken. Van Veen is exacter, soberder en nog meer op de inhoud gaan werken. Dat heeft consequenties. Van alle hitsongs die hij sinds zijn debuut in 1965 verzamelde, zingt hij slechts een enkele, zoals Hilversum III en Opzij. Waarom zou hij? Hij heeft meer te vertellen op het terrein van betrokkenheid. Er is geen tijd te verliezen.


Natuurlijk is elke nieuwe show bij Herman van Veen (1945) een verlengstuk van de vorige. Hij is niet opeens een andere man, een mens met andere ideeën. Grootvader, inmiddels, spreekt hij vanzelfsprekend over zijn ouders en over de vragen en de constateringen van kleinkinderen. Toch zitten de anekdotes en de verhaaltjes in een pakket dat onze wereld en die van hem bestrijkt via monologen die je geen conferences mag noemen. Hij gaat immers niet voor de ijzeren clou van een grap. In principe houdt hij het exact en subtiel, al vallen er wagonladingen pingpongballen uit de nok van het theater. De clown in hem is niet stil gevallen, maar hij heeft de figuur ondergedompeld in wat een grote voorstelling mag heten. En ook een concert, met name in de tweede acte.
Dan slaat hij op zijn onmiskenbaar betoverende wijze aan het spelen met de vijf muzikanten. Dan verspreiden de ritmes van snaren, strijkstokken en toetsen een fonkelend vuur dat overslaat naar de zaal. Die muzikanten functioneren dus niet als 'begeleiders' en bij aanvang maakt hij dit acuut duidelijk door hen nadrukkelijk voor te stellen. Zijn one man show is geen egotrip in de oorspronkelijke betekenis van het fenomeen. Sterker, als het publiek ook zijn avond heeft, is er regen, onweer en zon.

De accenten zitten op vele plaatsen. In de liedjes, in zijn mimiek, zijn sonore orgelstem en in de liederen, uiteraard, waaronder een onontkoombare ode aan Ramses Shaffy. Verder onder meer bij een zekere Johnny, een Utrechtenaar die in een kliniek vertoeft, nadat hij in botsing is gekomen met 'het systeem'. Dat personage rijgt de rode draad naar een conclusie dat geweld in de samenleving altijd het laatste woord heeft. Ach, bovendien is het een feit dat strofen van een gedicht dat door Herman van Veen wordt gezegd net zo makkelijk uit kunnen lopen in een vertelling.
En viel er iets te lachen? Welzeker. Zijn 'vijf antropologische essays' staan voor de oermop van een entertainer die de magie aan zich heeft hangen en allerminst aan slijtage lijdt.