Eindhovens Dagblad
Rob Schoonen

Schilder Van Veen valt tegen

2 mei 2010

Hij is een alleskunner. Zingt, Speelt viool, acteert, regisseert en is boven alles clown. En nu is daar het schilderen bij gekomen. Maar dat laatste gaat Herman van Veen niet zo goed af. Waar Van Veen vanuit zijn tenen zingt, doet hij niet veel anders als hij een penseel in zijn handen heeft. Dat laten zijn doeken overduidelijk zien. Hij toont er ruim dertig in Museum Kruysenhuis in Oirschot.


Wat onmiddellijk in het oog springt, is dat vrijwel alle doeken afmetingen hebben die qua verhouding dicht tegen de gulden snede aanzitten; dat is een plezierige maat en dat voel je dan ook. Wat daarna opvalt is dat Van Veen een voorliefde heeft voor abstracte, bijna monochrome doeken. Het doet in de verte denken aan het werk van figuren als Rothko en Reinhardt. Van Veen houdt ook van grote gebaren, verliest zich niet in gefriemel of details. Opvallend vaak schildert Van Veen een doek binnen het doek, of heeft een kleiner schilderij een geschilderd passé partout; alsof de schilder behoefte heeft aan een duidelijke kadering. Waar die randen vrijwel altijd volstrekt monochroom zijn, in één kleur zijn geschilderd, bestaat het hart van het doek uit een warreling van lijnen, het zijn lijnen die hij in de verflaag krast of uit 'drippings': ijle lijntjes die op het doek worden aangebracht door een volle kwast over de drager te laten lopen. En dikwijls gebruikt Van Veen beide technieken door elkaar heen.
Hij is ook niet vies van het gebruik van doeken, waarmee de verf wordt aangebracht of vermengd en waarmee hij soms prachtige oppervlakken weet te maken.

Het levert schilderijen op die zeker wel gevoelens weten op te roepen. Gevoelens, die te maken hebben met zaken als de dood, winterse bossen, eenheid, of de complexiteit van het leven. Je kunt er af en toe lekker in wegzinken. Maar Van Veen - pas net begonnen met schilderen - heeft onvoldoende schilderkwaliteiten in huis om dat lang vol te houden. Daarvoor zijn de schilderijen, zoals die nu in Oirschot te zien zijn, teveel eenduidig. De kaders met de geschilderde elementen in het hart; het wordt na het zoveelste doek een maniertje.

Ook de abstracties stuiten op een gegeven moment tegen de borst: ergens moet altijd invoelbaar zijn waar het schilderij vandaan komt. De titels - en hier komt de uitstekende tekstschrijver Van Veen om de hoek kijken - zijn vaak prachtig, maar zetten je ook niet altijd op een duidelijk spoor. Buiten die inhoudelijke elementen valt ook op schilderkundig gebied wel het een en ander op te merken.
Zoals in het werk waarin een vrijwel rode rechthoek is geplaatst op een bruin-rode achtergrond. Eén hoekje van de rechthoek ontbreekt. Bijzonder is dan de schaduw die Van Veen schildert: alsof hij de rechthoek werkelijk een plek wil geven op die ondergrond. Dat werkt dus niet; het vak blijft zweven op die onder- of achtergrond. De techniek is ook niet bewust 'verkeerd' ingezet, want dan zou de schaduw juist de andere kant op vallen. Het maakt dat het schilderij rammelt en dat is nu juist niet wat Van Veen wil: hij heeft het woord 'evenwicht' zo ongeveer tot Leitmotiv van deze presentatie gemaakt.

Van Veen (1945) is begonnen met schilderen omdat hij recentelijk schilderspulletjes van zijn overleden vader vond. Dat is typisch Van Veen: toegeven aan je gevoel en dat op een waarachtige manier uiten, gebruikmakend van alles wat je in je hebt. Dat lukt hem op het toneel buitengewoon goed.

Stop hem een viool in zijn handen en de clown is los. Praat drie uur met hem en je bent onder de indruk van zijn hersens en vooral: hoe zijn gevoel functioneert. Maar geef hem een penseel en het werkt niet. Nóg niet, misschien. Want wat de schilderijen in Museum Kruysenhuys ook duidelijk maken, is dat Van Veen gevoel heeft voor kleur, textuur en verhoudingen.
Dat heeft hij wellicht meegekregen van zijn vader die graficus was. Misschien verrast de schilder Van Veen ons over tien jaar met werk dat staat als een huis en ons net zo raakt als de clown Van Veen.