Libelle (B)
Kaat Schaubroeck.

"Ik ben wellicht een vreemde man"

20 mei 2010

Hij werd 65, en schreef deel 1 van z'n autobiografie. Voor redacteur Kaat de aanleiding voor een babbel met een jeugdicoon, een kunstenaar die zichzelf op tijd en stond heruitvond. Ernstig of prettig gestoord? Hmm...


Klamme handen en een wee gevoel in de maag. Zenuwen. Voor een interview, godbetert, het soort werk dat ik toch alweer twintig jaar doe. Maar laat Herman van Veen een van die iconen uit mijn kindertijd zijn. Zanger van liedjes als Opzij, Anne, Liefde van later, Fiets, Hilversum III. Theaterman op podia over de hele wereld, van Carré tot Carnegie Hall. Idealist. Geestelijke vader van een wereldberoemde eend, Alfred Jodocus Kwak. Schrijver en schilder. De man die zelfs de bestelling van een spaghetti bolognese als een stukje poëzie laat klinken. En minzaam toekijkt terwijl ik mijn recordertje om en om draai in de hoop een teken van leven te krijgen - wat pas lukt als ik moe getergd 'stom ding' uitroep. Gelukkig, zo zal ik tijdens het gesprek vernemen, praat ook Herman van Veen wel eens tegen de dingen. Maar eerst moeten we het over al die andere zaken hebben, zoals het eerste deel van zijn autobiografie, 'Voor ik het vergeet'. "Als je het boek gelezen hebt, dan krijg je een heel goed beeld van wie ik ben en van wie ik houd", zo vat hij het samen.

Uw autobiografie leest als een ode aan de loyaliteit: aan de vrienden van het eerste uur, aan collega's, aan geliefden van vroeger. Elke keuze is goed, zelfs als het achteraf gezien de verkeerde was?
"Ja, al vind ik 'verkeerde keuzes' niet helemaal juist geformuleerd. Wat ik geleerd heb, is dat mensen elkaar kunnen ontmoeten in een fase van hun leven waarin ze nog niet beseffen wie ze werkelijk zijn. Laat ik het over mezelf hebben: ik was al sinds mijn vierde verliefd op het vriendinnetje van de kleuterschool, en tot de dag dat we trouwden, ging ik onderwijzer worden. Daar had ik zelf ook nooit aan getwijfeld. Zij had zich dus een leven voorgesteld met een man die om vijf uur thuiskwam, en ik ging plots heel andere dingen doen, was vaak van huis, aan het optreden. Dat kun je niet voorzien en tegelijk kun je niet verwachten dat de ander je wel zal volgen. Maar wat voor mij nooit verdwijnt, is de reden waarom je eerst zo op elkaar gesteld was. Kijk, gisteren werd mijn kleinzoon tien, en mijn ex-vrouw was natuurlijk ook op het feestje. Dan zie ik haar zitten met haar man, ze kijkt me even aan, en plots weet ik weer waarom ik zo van die vrouw hou. Die liefde gaat nooit weg, alleen wil dat niet zeggen datje dan je hele leven met elkaar op vakantie zult kunnen gaan." U schrijft het nadrukkelijk: ouders blijf je voor het leven, wat er ook in je relatie gebeurt. Maar hoe gaat dat in de praktijk? "Het was niet altijd makkelijk, maar ik ben van mening dat we het als ouders meer dan behoorlijk hebben gedaan, ondanks de scheiding. Ik denk dat het erop aankomt kinderen absolute prioriteit te geven: zolang zij het niet voor zichzelf kunnen opnemen, hebben ze volwassenen nodig die over hen waken, want zij kunnen niet de dokter bellen, de straat oversteken, een advocaat onder de arm nemen om hun rechten te verdedigen. Het heeft ook met empathie te maken. Kun je je nog voorstellen hoe het is om klein te zijn, en totaal weerloos? Hoe het bijvoorbeeld is om alleen in je bedje te liggen, te denken: er zit iets onder mijn bed, en zal ik mama roepen, of zal ze me gek vinden?"

Heeft de scheiding achteraf gezien een. andere vader van u gemaakt?
"Zeker, omdat ik een ander besef heb gekregen van aanwezigheid. Een scheiding zorgt ervoor dat je je kinderen nooit meer als vanzelfsprekend ziet. Je wordt gedwongen je agenda aan te passen, niet alleen maar die route te volgen die jij voor ogen hebt. De handrem zit erop. Mijn vader was arbeider, hij ging 's morgens vroeg weg, kwam 's avonds tegen etenstijd thuis, sliep na het eten een uurtje en dook dan in het verenigingsleven: de Grafische Bond, de Partij van de Arbeid, de zwemploeg, de voetbalclub... Ik heb mijn vader wel tien keer minder gezien dan mijn kinderen mij, en dat komt onder meer door die scheiding, dat besef ik nu ik ouder ben."


Een vadersdroom


In uw boek staat een foto van uw vader die mij enorm getroffen heeft: hij treedt op als clown, en lijkt zo bijna een voorafspiegeling van wat u bent gaan doen,
"Daarom heb ik die foto er ook in gezet. Mijn vader was graag acteur of schilder geworden, maar de oorlog heeft dat onmogelijk gemaakt. Jongeren moesten na de oorlog zo snel mogelijk aan het werk. Dat heeft veel ambities vernietigd en heel wat ouders hebben geprobeerd die te herstellen in hun kinderen..."

U was zich daarvan bewust, dat u de droom van uw vader waarmaakte?
"Zeker. Mijn vader vond wat ik deed geweldig, net als mijn moeder. Ze waren zo trots en gelukkig met hun kinderen. Ze zijn intussen overleden, maar ik zie ze nog altijd zitten in elke zaal waar ik speel. Ik lijk fysiek ook enorm op mijn vader. Ik sta 's ochtends echt mijn pa te scheren, al heb ik het karaktervan mijn moeder."

En dat is?
"Ik ben tamelijk nuchter. Nogal gedisciplineerd en ernstig. Mijn vader was een bij uitstek vrolijke man. Ik heb die vrolijkheid ook wel, maar ik ben vooral gedegen, beschouwelijk, een realist, net als mijn moeder. Ik weet dat veel mensen nu denken: die meneer Van Veen, dat is toch een beetje een fantast. Maar dat is dus niet zo: mij gaat het altijd om de werkelijkheid, anders hield ik het geen moment uit op het podium."


Gesprek met gevolgen


Van wie hebt u dat stevige engagement?
"Van mijn vader. Hij ging de straat op, demonstreerde, schreef brieven. Of hij stapte naar de mensen toe en zei: 'Zo zeg je dat niet.' Hij heeft me ook aangepord om een eigen mening te hebben. 'Je hebt het recht om te zeggen watje denkt, daar hebben we namelijk voor gevochtten', zo zei hij dan."

Wat me verbaasde, was dat u zich al sinds uw zeventiende voor Unicef inzet. Hoe kwam dat?
"Ik had een interview gelezen waarin jongeren werden opgeroepen om zich aan te sluiten, en daar heb ik toen uitvoerig met mijn vader over gepraat, omdat ik dacht: een noodorganisatie, allemaal goed en wel, maar hou je daarmee niet ook iets in stand? Maak je mensen niet afhankelijk van hulp? Da's een heel interessante discussie en ik herinner me dat mijn vader zei: 'Word gewoon vrijwilliger, leer het kennen, en dan zie je wel weer.' Dus werd ik lid van het Unicefcomité in Utrecht, en daarna ben ik in de hiërar- chie opgeklommen, van vrijwilliger tot bestuurslid, en ambassadeur. Uiteindelijk heb ik die functie overgedragen aan mijn 'zoon', Alfred Jodocus Kwak. Zelf ben ik me meer gaan bezighouden met kleinschalige projecten, waarin ik nog altijd opkom voor kinderen. Dat blijft belangrijk, want wat er nu gaande is, vind ik ronduit pervers: door ons economische groeimodel vinden we het blijkbaar normaal dat miljoenen kinderen geen waardig leven kunnen leiden, ingezet worden voor kinderarbeid, omkomen van honger."

U beschrijft zelf hoe het aantal kinderen in nood blijft toenemen, ondanks alle inspanningen. Waar haalt u dan de hoop vandaan om toch verder te doen?
"Omdat ik zie dat het functioneert, daar waar het begrepen wordt. Neem het voorbeeld van een grootvader in een Afrikaans land, die 27 kleinkinderen grootbrengt omdat de ouders van die kinderen zijn gestorven. Die man vraagt geen grootse projecten. Hij wil enkel wat zaad voor het stukje land dat hij wil bewerken, zodat hij de kinderen te eten kan geven. Als daar dan ook nog een schooltje komt, dan krijgen ze een heel ander toekomstperspectief. We hebben goed onderwijs nodig, artsen, verpleegsters, die massaal ingezet worden om informatie te verspreiden. Ik kan niet over een vijver heen springen, al wat ik kan doen, is met een eindeloos geduld langs de oever lopen, en stukje bij beetje vooruitkomen. Kijk, ik was niet van plan dit met jou te bespreken, maar een gesprek als dit heeft gevolgen. Bijvoorbeeld dat een vrouw die het leest, zegt: 'Verrek, ik kan iets doen, iets kleins misschien, maar het heeft wel degelijk zin.'"


Klooien in Tokio


Nog even terug naar het moment dat u geen onderwijzer maar artiest werd. Het lijkt wel alsof het zo moest zijn. U studeert af aan het conservatorium met een feestelijke cabaretavond, en de bal gaat aan het rollen.
"Zingen is voor mij het prettigste wat ik kan doen. Het brengt me in een gelukkige gemoedstoestand, zoiets als na twee glazen witte wijn, of een avond met fijne mensen. Het is een vrede, en toen ik dat ontdekte, werkte dat geluk blijkbaar ook aanstekelijk en kwamen anderen graag kijken. Ik weet dat het vreemd klinkt, maar het succes op zich interesseert me echt geen lor. Ik ben mijn hele leven lang opnieuw begonnen, met gedichten, met films, met schilderen. Het is pure verwondering die me drijft, en de weg die ik daardoor afleg. Als daar applaus uit ontstaat, is dat fantastisch..."

Maar u zou evengoed zijn doorgegaan als niemand het goed had gevonden?
"Tuurlijk. Dat kan ik natuurlijk niet bewijzen, hoewel. Wat heb ik wekenlang staan klooien in Chicago, of in Tokio, voor tien, vijftien mensen, en uiteindelijk kregen we de zaal vol, niet zozeer omdat we zo goed zongen, maar omdat we het zo leuk vonden. Die passie, dat is de essentie. Tegelijk waren er momenten waarop ik in legendarische zalen stond en bijna niet meer verder kon, zozeer was ik onder de indruk. In Carnegie Hall had ik dat heel erg: jeminee, waar sta ik nu? Alsof al die klanken van grote artiesten er nog in de lucht hingen en ik er de mijne aan toe mocht voegen. Dat gevoel is fantastisch, maar je krijgt er wel knikkende knieën van."

Ik kan me voorstellen dat succes niet evident is, zelfs als het je verder niet interesseert.
"Succes is een monster als het sterker wordt dan jij. Dat hebben we allemaal meegemaakt... Vreselijk. Dan krijg je mensen die je naar de mond proberen te praten, of dingen van je eisen. Als je iets hebt gezongen dat ze mooi vinden en boos worden wanneer je dat een volgende keer niet meer wilt brengen, dan word je ineens een product van hun verwachtingen. Daar ben ik bij momenten heel bang voor geweest, want ik wist al vooraf dat ik bepaalde nummers niet zou zingen, omdat ze niet meer bij mij of mijn voorstelling pasten, terwijl een aantal mensen net daar op zaten te wachten. Het komt ook wel door de media. Er wordt altijd datgene van je gedraaid wat past bij het medium, en wat er haaks op staat, wordt niet uitgezonden. In mijn loopbaan is het mij bijvoorbeeld nooit gelukt een voorstelling integraal op televisie te krijgen, terwijl al mijn collega's live shows hebben aan de lopende band."

En dat steekt?
"Da's vooral vreemd, en volgens mij komt het doordat ik over bepaalde onderwerpen zo ernstig ben, dat mijn shows niet meer passen binnen het kader van entertainment. Dat heeft een enorme impact op hoe mensen je zien. Herman van Veen, dat is voor velen: Toveren, Opzij, Hilversum III, een tiental liedjes, en dat bén ik ook, maar het is slechts een aspect van mijn oeuvre."

Je enorme veelzijdigheid maakt het ook moeilijk om dat oeuvre nog te omvatten. Toen ik het nog eens doornam, voelde ik me haast schuldig over al mijn gelanterfant.
"Maar ik kan zelf ook heel goed niksen, achterstevoren ondersteboven op een bank liggen, alleen kan ik het niet zomaar aan me voorbij laten gaan als ik iemand iets hoor zeggen dat me raakt. Dan denk ik, net als mijn pa destijds: dat kun je zo niet zeggen. Of: dit kunnen ze niet maken. Ik kom net van een radio-interview, waar een geluidstechnicus van iets jonger dan ik op me afkwam. Hij zei niet 'goeiedag', hij zei: 'Ze nemen tegenwoordig zelf de programma's op. Ik ben niet meer nodig, mijnheer Van Veen.' Dat zet me dan aan het denken over deze wonderlijke tijd, waarin mensen niet gevraagd wordt wat ze van een bepaalde ontwikkeling denken, waarin hen niet eens wordt verteld dat ze daardoor overbodig zullen worden. Het gebeurt gewoon, en ze hebben het maar te slikken."

Onlangs zag ik bij Paul de Leeuw je twee dochters, Babette en Anne, het ontroerende 'Liedje voor pa' voor je zingen. Zij nemen de fakkel als het ware over.
"Fantastisch was dat. Ik ben tot in het diepste van mijn ziel ontroerd dat zij nu ook als zangeressen hun weg zoeken, kiezen voor het vak dat ik zelf zo fantastisch vind, waardoor ik mijn geluk ook met hen kan delen. Zij begrijpen perfect wat het is om op een podium te staan en mensen te raken met watje zelf het liefste doet. Ik moet ervan janken, zo mooi vind ik dat."

Heb je dan ook de neiging om hen te waarschuwen voor de druk van het succes?
"Ik bemoei me daar helemaal niet mee. Alleen als ze me om raad vragen, zal .ik zeggen: 'Wil je het echt weten?' (lacht) Ik geloof wel dat ik hen stimuleer om hun grenzen te verleggen, maar ik heb vertrouwen in hun innerlijke kracht. Het zijn twee prachtige vrouwen: allebei heel verschillend, en alle twee bijzonder."


Praten tegen de dingen


Je begint je boek met een opsomming van alles wat je nog moet meemaken. Wat heb je als 65-jarige over het leven geleerd?
"Het blijft zaak niets als vanzelfsprekend te ervaren. Zelfs je zekerheden niet als vanzelfsprekend te ervaren, empathisch te zijn voor mensen die andere keuzes maken. Wat ik ook mooi vind, is dat besef dat het kleinste detail ertoe doet. Het gaat om de minutieusheid van het bestaan, niet om de grote dingen. In essentie is dat wat mijn moeder altijd zei: 'Herman, ga bij je huisarts weg als z'n planten dood zijn'."

De band met je ouders was erg hecht, en toen ze overleden waren, koos je voor een nieuwe kunstvorm: je ging schilderen. Waarom eigenlijk?
"Dat kwam doordat mijn handen nogal op die van mijn vader lijken. Op een moment waarop ik het moeilijk had, heb ik die handen gevraagd: 'Jullie lijken zo verschrikkelijk op mijn vader, zijn jullie wel van mij, en wat zullen we gaan doen?' Toen ben ik gaan schilderen. 'Dat is een mooi beeld', zei een journalist me toen ik hem dat vertelde. Maar ik bedoel het niet als metafoor. Het was echt zo: ik heb het ze gevraagd, en dit was het antwoord. Ik praat de hele dag met planten, voorwerpen, dieren... 'Hey kippen!' 'Hallo badkamer!'"

Euh?
"Nee, echt. Als ik van tournee thuiskom, zeg ik: 'Hallo planten!' En dan zie ik ze staan en denk ik: oeps, er moet wel even naar jullie gekeken worden.' Waarop mijn vrouw zegt: 'Ja, ik had het druk met de paarden, en de schapen, en af en toe eens vasten is ook goed...' (lacht) Ik ben wellicht een wat vreemde man. Ik praat ook met kleuren. 'Wat denk je, ben jij mooi naast dit zwart, of zal ik zelf maar beslissen?' Een man die daarbij staat, denkt vast: nou, die is hartstikke krankzinnig. Maar ik vind van niet. Het is mijn manier om hardop te denken, en dat werkt."

Dat licht afwijkende gedrag, is dat iets wat je jezelf nu meer toestaat dan vroeger?
"Ja, veel meer. Vroeger was ik toch wel meer bereid mijn mond te houden, ook al klonk er veel onzin om me heen. Dan dacht ik: nou, als die meneer dat zegt, of als ze dat van me verwachten... Nu hoef ik me niet meer zo nodig aan te passen. Ik was eergisteren in een talkshow in Wenen en ik zag ineens een poes naast die man zitten. Ze wilden met mij over van alles praten en ik had het maar over die kat. Dan kan de platenmaatschappij boos worden en zeggen: 'U zit uw plaat niet te promoten.' 'Nou en, die poes was veel interessanter', zeg ik dan. 'Weet u waarom ze daar zit? Onder de lampen in de studio is het lekker warm, heerlijk om te slapen.' Hadden ze dat beest daar maar niet moeten zetten."


Smelten als sneeuw


Blijven er eigenlijk nog dromen over, dingen die u echt wilt waarmaken de komende jaren?
"Niet echt. Wat ik hoop, is dat het voort mag gaan zoals het nu gaat, en dat ik, als ik ooit zal sterven, daar zelf niet bij zal zijn."

Dat begrijp ik niet helemaal.
"Nou, je kunt afwezig zijn bij je eigen dood, toch? Ik denk niet dat ik wil zien hoe anderen om me treuren. Mijn ouders hebben dat ontzettend slim gedaan: ze zijn allebei gestorven toen wij even niet keken. 'Jongens, ga nu maar, alles is in orde', zei mijn moeder. Dus ik reed weg, naar een voorstelling. Ik was nog niet halverwege of de telefoon ging. Mijn vader zei: 'Ga nou lekker op vakantie, ik pas op het huis, en de kippen.' Hij ging in de zetel zitten, nam een borrel en overleed. Dat bedoel ik: je wilt je geliefden niet om je bed hebben bij je eigen dood, je wilt dat verdriet niet meemaken. Het liefst nog zou ik smelten, als sneeuw."



Tekst: Kaat Schaubroeck.