Hans Jacobs schreef november 2001 in het eindhovens dagblad
'Graaf een gat en jank het vol'
Al maanden ligt Duitsland aan zijn voeten: Wir lieben Herman'! En Herman van Veen maakt een diepe buiging. Deze maand breekt hij
even uit zijn Duitse zegetocht om in zijn geboorteland een kerstsprookje te vertellen. Tweemaal is hij te zien in de kerk in Oirschot.
Het is een paar weken voor Kerst. Om de hoek gloeit de Kerstmarkt met Glühwein, Braunschweiger Bratwurst, Sauerkraut en bergen
kerstprullaria. Russen spelen op straat de balalaika. Warme muziek uit koude ogen. In het theater staat die avond een man die van
geen ophouden weet. De ene toegift golft over de andere. Zeven, acht achter elkaar. Het publiek lokt Herman van Veen en zijn
muzikanten steeds opnieuw terug op het podium. Datzelfde gebeurde in Hamburg, in München, Lübeck en alle andere grote Duitse
steden.
Ze houden van Herman: 'Wir lieben ihm'. En Herman liebt terug. Duitsland ligt aan zijn voeten. Al jaren. 'Als 2000 man
na de voorstelling naar het podium toekomen en om meer en meer vragen, dan is dat toch heerlijk. Je doet het niet omdat je
jezelf zo geweldig vindt, maar omdat je muzikant bent en mensen wilt vermaken. Als zij dat geweldig vinden, is dat enorm aangenaam.'
De liefde voor zijn vak en de liefde voor de mensen maken Herman van Veen ook tot een aangenaam mens. Maar: ook een eigenaardig mens.
In deze periode onderbreekt Herman van Veen zijn zegetocht door de grote Duitse theaters om in het winderige Nederland een sprookje
te vertellen. Zijn Kerstsprookje. Hij deed dat al eerder in Duitsland, Oostenrijk, Vlaanderen en een keertje in Arnhem.
Nu is Nederland echt aan de beurt. 'Kerst is voor mij de herinnering aan mijn geweldige jeugd,' zegt hij. Van Veen: 'Kerst bij
ons, dat deed er toe. Dat bracht de familie bij elkaar. Dan werd er vlijtig over de oorlog gepraat. Heftig mooie dagen van veel
verdriet, veel geluk en vreugde over de vrede. 'Verleden jaar hadden we nog geen rundvlees', zeiden we dan, 'en nu sudderlapjes,
mandarijnen en watergruwel'.'
De herinnering waart door zijn ogen. Maar Herman van Veen heeft nog een andere en heel speciale
band met Kerst: 'Als jonge man van tien kon ik goed zingen. Ik was rood opgevoed, maar om mijn stem werd ik gevraagd om in kerken
te komen zingen. Ik vond het daar mooi klinken, het had een hoog geluksgehalte. In die tijd is mijn interesse in kerken geboren,
in de gebouwen en alles wat er in hangt. Later toen ik muziek ging studeren kreeg ik meer en meer met kerken te maken. De kerk als
vakplek. Ik maakte kennis met het gregoriaans. Zeer boeiend. Ik ben gaan houden van Pergolesi, van madrigalen. Toen ik later clown
werd, heb ik mij het plezier gegund om mijn jeugd en mijn muziek in een kerstprogramma te verwerken.' 'Daarbij komen nog de spannende
religieuze aspecten: iedereen heeft recht op een eigen god, ook als hij er geen heeft. En: hoe in naam van het goede zoveel rottigheid
wordt uitgevreten. Het is geen getuigenis. Ik heb geen boodschap. Het gaat om inzicht. Een vaststelling. Ik ben ervoor dat de spijkers
uit de hand worden getrokken. Dat is mijn kerstsprookje. Een verhaal, opgeschreven om te vertellen, om je handvaten te geven zelf aan
het werk te gaan.
Mensen die het e-mail adres van God zeggen te hebben vertrouw ik niet.' Van Veens verhaal werd een sprookje dat op
cd is verschenen en in boekvorm: 'Er was eens...'. Over een vat vol tegenstrijdigheden. Toch is het dit jaar geen normaal kerstverhaal.
Persoonlijke gebeurtenissen hebben de groeven in het gezicht van de clown verdiept: het overlijden van zijn beide ouders.
'Mijn vader zei altijd twee dingen: blijf overeind en laat ze een poepje ruiken. Ik wil laten zien dat ik overeind sta. Iemand
in Berlijn vroeg me: Herman, hoe zou jouw monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de oorlog eruit moeten zien. Ik zei: Graaf
een gat en jank het vol. Als je tranen objectief bekijkt, is het zout water. Een traan is reinigend en dus noodzakelijk. Graaf dat gat,
jank het vol en reinig tevens alle andere stoere mannenpraat.' Volgens Herman van Veen staan we voor een wending, zoals ze dat in het
Duits zeggen.
'Wij zijn blijkbaar gewend aan de vrede. We gaan er van uit dat het vanzelfsprekend is. Je praat met een man van 56 en
ik zeg dat onze generatie zich wel realiseert wat het gekost heeft. Tien jaar geleden zou dat pathetisch geklonken hebben, zou het
naïef zijn geweest om dat te zeggen. We leven in een wereld die door hypocrisie gerund wordt. Je aanzien moet zichtbaar zijn. Als
je ziet hoe met onze gezondheidszorg wordt omgegaan: SCHANDE, met hoofdletters. Maar ik geloof dat we voor een wending staan. Mensen
realiseren zich dat dingen een einde kunnen hebben. Dat het leven over meer gaat dan mobieltjes. Ik heb iets achter me en ook weer een
andere tijd voor me.' 'Het is begonnen toen Wim Kan overleed. Hij werd aan onze familie onttrokken. Hij was een vriend van mijn vader
en moeder geworden.
Bijna een intieme relatie. Wim Kan beschouwde mij als een soort zoon. Ik koester de Louis Davindsring die ik van hem
gekregen heb. Er is iets bij me weggevallen en er is onschuld voor in de plaats gekomen. Dat heeft mij geraakt. Het was het begin van een
afscheid van een hele hoop mensen. In wezen een afscheid van mijn jeugd. Een cordon beschermengelen is van me weggevallen. Ik moet nu zo
goed zijn als mijn vader.' Herman van Veen. Voor een paar weken weg uit de grote theaters van Europa even de kerk in. Omdat het zijn plek
is, omdat hij er zich thuis voelt.
'Ik was onlangs in Leipzig in een kerk. Ik liep wat te darren. Toen zei een man; Hé Herman kom eens
kijken.' Ik zeg: Waarom zeg je geen Herr Von Veen tegen mij net als buiten?' Maar dat is het. In een kerk en in een museum kom je niet
voor jezelf. Daar is iedereen gelijk. Daar ben je geen vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker.' Herman van Veen met 'Er was eens...'
Te zien op 20 en 21 december in de kerk in Oirschot. Beide avonden vanaf 20 uur.