Herman van Veen schreef 5 februari 2005 in het Utrechts Nieuwsblad

Aflevering 11: Sneeuw

Waar kwam dat kippenvel ineens vandaan?




Er zijn twee soorten sneeuw: de neerslag van in de dampkring beneden het vriespunt afgekoelde gekristalliseerde waterdeeltjes die in vlekken neervallen, en televisiesneeuw, veroorzaakt door werking van bijvoorbeeld atmosferische processen buiten het ontvangtoestel waardoor de ontvangst wordt gehinderd. De tweede sneeuw speelde ons in de jaren vijftig voortdurend parten. Wij hadden geen tv, veel te duur voor mijn vader, die drukker was. Dus gingen we om de hoek kijken bij mensen die al wel een tv hadden. Tegen betaling van 5 cent. Gespeeld zou worden om de Europacup voor Landskampioenen, tussen Real Madrid* en Stade de Reims, in 1956.

Ik was elf en wilde ik blijven meetellen dan moest ik die wedstrijd zien, tegen elke prijs. Bietste bij mijn oma een stuiver en zat ruim een uur voor aanvang al met mijn neus voor het mirakel van de tv. Toen het testbeeld verscheen begon iedereen in de stampvolle huiskamer enthousiast te applaudisseren. Was zeker voor een knaak publiek. Met open mond keek ik naar het dansen van de zwartwitte lijnen en de ingenieuze vormen op het bolle scherm. Een mooie juffrouw kondigde de wedstrijd aan. Ze schakelden over naar een enorm stadion in het buitenland. Bij het klinken van het Europese la la la la la la la la la, kreeg ik kippenvel van ontroering. We zagen beelden van buitenlandse mensen, groepen supporters, vlaggen. We hoorden, nota bene in de Grietstraat in Utrecht, geluiden van zo ver en zo goed verstaanbaar. We zagen een scheidsrechter en twee elftallen. Real Madrid natuurlijk in het wit. We zagen de aftrap. En toen begon het te sneeuwen in het Parijse Pare des Princes. Het enige wat we zagen, waren gestaag vallende witte puntjes. Soms een vage beweging, een schim. Wat het de bal? Een voetballer? Een comervlag? Waren dat de mensen op de tribune?
Twee keer drie kwartier keken we naar sneeuw en spoken. En het deerde ons niet.
We zagen en hadden een geweldige tijd. Voor maar een stuiver.

Toen ik thuiskwam vroeg mijn vader: 'En? Hoe was het?',,Geweldig," zei ik, "het sneeuwde." "Hoe was de uitslag?" Ik wist het niet.,,Maar je zei dat het geweldig was! Hoe kan het dan dat je de uitslag niet weet?"
..Het sneeuwde en Real Madrid speelde in het wit," zei ik blijkbaar zo zelfverzekerd dat mijn vader niet meer doorvroeg. ..Sneeuw kun je niet bewaren," zei mijn moeder. Wonderlijk. Ze heeft tranen in haar ogen, zomaar. ..Hoe kom je daar nu bij?" "Niks."
,,Hoezo niks? Waarom zitje te huilen?" ,,Ik huil niet."
.Je hebt tranen in je ogen." Dacht aan mijn moeder. Ze zei dat wel eens van die sneeuw. Dat vond ze mooi, belangrijk voor ons om te beseffen. Een doodshemd heeft geen zakken. Ik snapte er niks van.
"Als je doodgaat, kun je niks meenemen," legde mijn moeder uit.
Vond dat wel jammer. Had net een nieuwe fiets.

Moest daar weer aan denken toen mijn moeder stierf. Ze lag in een ziekenhuis in Utrecht met uitzicht op het Kanaleneiland. Mijn moeder ging dood in een T-shirt. Haar hele leven lang was ze bezig geweest met het doen glimmen van het huis, de zorg voor de kinderen en haar man, mijn vader. Ze was 83 en klaar, wij waren af. Goeie mensen geworden die begrijpen dat een doodshemd geen zakken heeft. Dat je niets kunt bewaren, dat je niets kunt meenemen. Dat het leven een geschenk is dat je leent. Dat het is als sneeuw.
Mama van altijd en van alles wat. Werd het te koud door een gat in je sok, dan werd het zorgvuldig door haar gestopt. Je fletse overhemd werd omgekeerd omdat de kleur aan de binnenkant nog zo goed als nieuw was. Je droeg als jongste vanzelfsprekend de vermaakte spullen van je oudere zusjes. Versleten ondergoed werd een nieuwe dweil of stofdoek, oude brood werd verse broodpap. Zo was dat toen na de oorlog. Alles werd hergebruikt.

Een voetbal maakte je zelf. Je nam wat kranten, maakte daar een stevige prop van, knipte elastiekjes van een versleten binnen-band, wond die om de prop en klaar was Kees. Probleem met zulke ballen was: ze stuiterden alle kanten op. Een slecht schot werd vaak een prachtig doelpunt. Een goed schot vloog door het bovenlicht van de buren. Balcontrole was onmogelijk. Het is me gebeurd dat zo'n zelfgemaakte bal eigenzinnig de bosjes in stuiterde, terwijl ik bedoelde de bal secuur naar een medespeler te passen. Ging de bal halen en stuitte op een je-weet-wel-doend liggend jong stel. Dacht daaraan toen ik laatst op de teevee een Irakees jongetje van een jaar of acht hoorde vertellen dat hij buiten op straat, net als wij toen, aan het voetballen was met zijn vriendje. De bal rolde weg. Zijn makker rende er achteraan en werd zodoende door een Amerikaanse bom getroffen. Hij was op slag dood. Met de bal was niets aan de hand.

Heb lang gedacht dat voetballen het belangrijkste van de wereld was. Wilde dus niet naar het schoolconcert in Tivoli. Ging liever voetballen op het Domplein, maar er was geen ontkomen aan. De hele klas van Juffrouw Laméris moest naar het optreden van het USO, het Utrechts Stedelijk Orkest, gedirigeerd door een kleine kale man in een pinguïnjas.
Had zoiets nog nooit gezien. Een toneel vol lessenaars en grote mensen met instrumenten. Blazers, strijkers, trommelaars. Toen ze hun instrumenten gingen stemmen, wist ik het zeker: ik moest proberen weg te glippen. Kon ik op het Lucas Bolwerk kastanjes gaan zoeken, of toch nog even pingelen bij de Dom.

Wachtte tot ze zouden beginnen, sprak fluisterend met mijn vriendje Rob Reinders af dat we hem zouden peren. Het orkest begon te spelen, de violen, de celli, de bassen. Ik keek op. Vreemd... Waar kwam dat kippenvel ineens vandaan? De fluiten, de hoorn, de harp, ik zat met open mond te luisteren. Hoorde de zee, zag de lucht, de wolken, de rivier. Voelde verdriet, vreugde, vergat de kastanjes en m'n tennisbal. Vergat het Domplein. Bleef zitten, tot de laatste muzikant van het toneel verdwenen was en een portier zei: "Wil je hier blijven slapen?"
Ik was aangeraakt door de tover van de muziek.
Ik kon mijn oren niet geloven.
Er is meer dan voetbal!