Petra Vos schreef 3 juni 2004 in de Twentsche Courant Tubantia

Herman van Veen betovert Eibergen

‘Ja, zet de paraplu’s maar op, mensen’, moedigt Herman van Veen zijn publiek aan. Een kleurrijke parapluparade is het gevolg. ‘Zolang het niet onweert, gaan we gewoon door.’ Angst in de pauze, als het toch begint te donderen en bliksemen. Maar Herman blijft, het publiek dus ook.

EIBERGEN - Een uitverkocht openluchttheater in Eibergen. Het is lang geleden, maar Herman van Veen doet het deze avond. Elfhonderd man propt zich tegen acht uur op de houten bankjes. Dat is krap. ‘Volgens mij zijn er meer kaarten verkocht dan er plaatsen zijn’, zegt een vrouw bezorgd tegen haar partner als ze onderaan de tribune zoeken naar een plekje. ‘Naast elkaar zitten wordt zeker lastig?’ ‘Welnee, geen punt’, oordeelt de partner. Het publiek kruipt lekker tegen elkaar aan. Martin Wulff van de organisatie klimt op het podium en roept de mensen op nòg dichter bij elkaar te gaan zitten. Dat helpt.
Wulff had Herman aan willen kondigen, maar dat feestje gaat niet door. ‘Hij heeft een heel specifieke voorbereiding en daar past het niet in. Zo merk je dat je echt met een wereldartiest te maken hebt. De afstand is groot. Maar hij staat er en daar gaat het om.’
Een van de jongste bezoekers, de vijftienjarige Mieke de Wit uit Neede, is nog niet zo zwaar onder de indruk van de artiest. ‘Maar ik ken zijn liedjes ook niet zo goed. Ja, dat van Alfred J. Kwak.’ Ze kreeg een kaartje van de buurman. ‘Die kon toveren’, grapt Miekes vader, die ook mee mocht.

Het was ’s middags tijdens de fikse regenbuien nog even spannend of het optreden überhaubt door zou gaan. Een alternatief is er niet. Cultuurcentrum ‘t Spieker is met een capaciteit van vierhonderd toeschouwers te klein en of elfhonderd man in de sporthal te herbergen is, valt ook te betwijfelen. De crew van Herman van Veen belde enkele weerstations en de prognoses waren gelukkig geruststellend.

’s Avonds ziet het er voorspoedig uit. Voor de zekerheid hebben de mensen paraplu’s, regencapes en plastic tassen meegenomen. Ook lopen sommigen met kussentjes onder de armen, tegen het houten-kontgevoel, dat de banken in het theater vaak opleveren.

Plots verschijnt Herman ten tonele. Het publiek reageert verrast: ‘Hey, daar is ’ie.’ Hij zet in en zijn stemgeluid gaat door merg en been. De zanger, cabaretier, goochelaar etcetera wordt geflankeerd door twee donkere dames en een heer. Ze bespelen meerdere instrumenten, die ze uit alle hoeken en gaten van het podium plukken. Een tafel dient ineens als drumstel. Met hun handen slaan ze op boxen en ook de stembanden van de vrouwen worden gehoord.

Herman van Veen houdt het daarentegen bij zijn viool. Een zeer kortdurend uitstapje naar de trombone blijkt een ‘vergissing’. Verder grapt hij er lekker op los, afgewisseld met de bloedserieuze nummers.

Dat doet hij soms ook door elkaar. Zo wordt hij na een regel van de prachtige Jacques Brel-vertolking Liefde van later gestoord door iemand die vlak langs het podium naar de uitgang beent. Hij stopt. Zwaait. En begint gewoon weer opnieuw.

Vlak voor de pauze begint het te druppelen. Dat mondt uit in een flinke regenbui die lang aanhoudt. In de pauze blijven de meesten zitten op hun plek om zo straks een nat achterste te voorkomen. Dat levert een prachtig plaatje op. Al de kleurrijke paraplu’s die als waaiers over elkaar heen liggen. Zo bouwt het publiek zelf een groot afdak. Na de pauze gaan de artiesten gewoon verder. Slechts een man of vijftig ontvlucht de regen. De rest blijft zitten en geniet van de show. Zo’n kans krijg je immers maar zelden.