Tubantia
Ruud Buurman
Clown en gevoelsmens 30 december 2000

Hij is grijzer, hij heeft rimpels maar nog steeds schuilt in Herman van Veen dat onschuldige jongetje uit de vierde klas Montessorischool. Dit jaar overleden zijn beide ouders, kort na elkaar. Zijn herinneringen aan hen zijn zijn grootste kapitaal geworden. "Ik ga daar gelukkig mee zijn."

Hij was de kamer ingelopen waar zijn moeder een jaar lang ziek had gelegen en had haar gevraagd: "Mama, hoe is het nu om dood te zijn?". In alle ernst. 55 Jaar en dan nog verpletterd zijn dat je ineens géén antwoord meer krijgt.
"Dan hoor je de mensen al zeggen: Die man is niet helemaal dicht hè, die Van Veen, die spóórt niet. Je weet toch dat dood heel erg dóód is? Ben je gek? Dat weet je dus helemaal niet, als je daar staat. Daar ligt je móeder, die zegt altijd iets terug."

Als je Hermanus Jantinus van Veen, 14 maart 1945 Utrecht, wereldartiest, clown, gevoelmens, daarom naïef noemt moet je dat zelf maar weten. Maar kun je zijn vraag ook beantwoorden of het ooit in iemands systeem past dat je moeder overlijdt? "Dat is een onmogelijkheid, daar kun je je geen voorstelling van maken. Tot het zover is. Naar Saoedi Arabië of zo gaan, dáár kun je je een voorstelling van maken. Maar de dood van je moeder geloof je eerst niet, dat gaat alle verstand te boven."
Het was April. Vlak nadat Hermans dochter Babette hem opa maakte. Zijn herontdekking van de onschuld. Met een viedeo recorder nam hij zijn eerste kleinzoon van alle kanten op en reed er ‘s avonds nog mee naar het ziekenhuis Oudenrijn, naar zijn moeder. "Nog nooit iemand zo intens naar een video zien kijken. En daarna ging het snel en overleed ze . In Juni ging mijn vader."
Zomaar op een avond, in zijn favoriete stoel. Thuis bij Herman in Soest, waar Jan van Veen was ingetrokken toen zijn vrouw in ziekenhuis Oudenrijn kwam te liggen. Een zwart leren lelijk onding was het, die stoel. Veel te groot voor de kamer. Dus was het meubel altijd blijven staan in het huis in Utrecht. "Hij had zijn boeken al, een kast, beetje bij beetje was hij verhuisd naar ons. Die stoel bleef staan. Het werd een "running gag" tussen ons."

Maar pa Van Veen had er vijfentwintig jaar ingezeten. "Dus een paar maanden na ma's dood, in juni, heb ik hem toch maar met frisse tegenzin gehaald. En verdomd, hij is er in gaan zitten en nog dezelfde avond was hij dood. Met een glimlach." Herman kon zichzelf wel voor de kop schieten. "Ik geloof niet in toeval. Die stoel was "thuis" voor hem. Toen het ding eenmaal weg was uit Utrecht, betekende dat zijn definitieve afscheid van moeder. Een mooi verhaal? Ja dat zal best. Behalve als het je eigen vader is. Nu pas, een half jaar klater, kan ik het met een glimlach vertellen."


"Hannah, wat mij in stand hield als mijn wereld haast verging, was altijd mijn vermogen tot bewondering" Herman van Veen zong die regels het afgelopen jaar in vele Nederlandse theaters. Alleen al in Carré kwamen vijftigduizend mensen naar hem kijken. In de Utrechtse schouwburg kwam in oktober de avond dat hij even moest ophouden, middenin een lied. Zijn wereld was vergaan. Voor het eerst zaten pa en ma niet in de zaal.
"Ze waren indrukwekkend afwezig. Nog steeds. Elk jaar, als een van mijn zusjes jarig is, komt de hele familie bij elkaar en dan eten we mosselen, frites en sla. Pa en ma het stralend middelpunt aan die gigantische tafel. Ja de mosselen waren lekker dit jaar, maar toch anders. Mijn vader zou gevraagd hebben: Weten jullie nog dat we een keer mosselen hebben gegeten in Antwerpen, wij zouden roepen "Ja pa, dat vertel je elk jaar". En nu zaten we al die verhalen die we al duizend keer hadden gehoord, vreselijk te missen."

"Met Frank Rijkaard sprak ik na een voorstelling eens over hoe je met je eigen verdriet omgaat in het openbaar. En hij zei dat hij er niet mee zit om zijn verslagenheid te tonen. Net als ik. Je moet het "vieren", het zijn je emoties. Als je die wegstopt krijg je nare ziektes. En je weet dat mensen dat vaak niets snappen, dat ze het misbruiken wanneer je dat verdriet in het openbaar laat zien. Het zij zo."
"Ik heb geen geheimen. Ik ben juist daarom níet boeiend. Tegen het vervelende aan. Er is niets dat ik niet kan vertellen of kan laten zien. Ik ben grijzer, er zijn rimpels, maar ik ben nog net zo verliefd op Dieneke Lagendijk van de Maria Montessorischool als ik toen was. In mij schuilt nog steeds dat onschuldige jongetje uit de vierde of vijfde klas. Ik ben mijn ouders kwijt, maar ik blijf een kind."

Hij verkeerde, zegt hij, vele maanden in shock. "Ik kon er niet over praten. Tot voor een paar weken geleden. Ik had de hele afdeling van het ziekenhuis Oudenrijn uitgenodigd naar een van mijn voorstellingen in Carré te komen. Mijn moeder heeft daar een jaar gelegen en dan leer je al die mensen ongelooflijk goed kennen."
Verpleegkundige X, of Q of S zijn belangrijke mensen geworden in ons leven. Omdat je bij balie zus of stoeltje zo met je diepste verdriet kwam aanzetten en daar dan stonden mensen die naar je luisterden en alle geduld van de wereld opbrachten. Na de voorstelling hebben we nagepraat. Al die mensen hadden heel lieve verhalen over haar en dat was voor mij een geweldig cadeau."
"Ik heb hun gezichten nu ook weer terug, die was je kwijt. Dat zegevierende glimlachje dat voor mijn moeder was bedoeld als hij mij een borrel aanbood en ik "ja" zei. Mijn moeder had een hekel aan alcohol. Die lach als je aan de waterkant een voorntje uit het water tikte. Het gezicht dat hij trok als ik op reis ging en hij "Je laat ze een poepie ruiken hè!" en streng "Blijf overeind". Waarmee hij bedoelde : Be Good.! Geen gekut, geen compromissen, geen gesjoemel."

Op een mooie decembermiddag komt Herman van Veen daarom tot de slotsom dat 2000 een fenomenaal is geweest. "De herinnering aan twee formidabele mensen en mijn bewondering voor ze, zijn mijn grootste kapitaal geworden. Ik heb 23 jaar bij mensen gewoond die me wilden. De onderbroeken waren schoon, de sokken gestopt, de tafel werd gedekt. ‘s Avonds een speculaasje bij de koffie en later op de avond een plakje leverworst. That's it," zegt hij , terwijl hij zichtbaar geniet van het alleen maar ophalen van die simpele herinnering. "Ik ga daar gelukkig mee zijn."
Dat is Herman van Veen, zegt Herman van Veen. "Heb ik meegekregen van thuis. Een toneelmeester die nog een doek kan opentrekken, op de juiste snelheid. Een-en-twintig, twee-en-twintig, drie-en-twintig.... Een portier van de schouwburg die me begroet met: meneer Van Veen, ik ben blij dat ik u voor mijn pensionering nog een keer mag meemaken. Erik van der Wurff (al vanaf het begin zijn pianist) die met een handschoentje nog even alle vingervlekken van de vleugel haalt, voor ie gaat spelen. Dát is mooi. Maar degeen midden in de zaal, die een rol drop opendraait en zegt : "Hé Koos, jij ook een droppie?", op een moment in de voorstelling waarop je geen rol drop moet opendraaien, da's verdriet."

"Ik zoek ook altijd de harmonie, kan het negatieve ten goede gebruiken, probeer overal inspiratie op te doen, ik wil altijd nieuwsgierig zijn en kunnen bewonderen. Het is nooit klaar. Als er geen boek meer is, dat ik wil lezen, geen film die ik nog wil zien, wanneer er geen vrouw meer is die ik wil kussen, geen borrel die ik wil drinken .... dan is het op. Zolang er nieuwsgierigheid is, leef je."
Daarom is ergens arriveren niks, op weg zijn álles. "Aankomen is een prachtige gelegenheid om je koffer weer te pakken. Figuurlijk gesproken. Als je een boek uitleest, dat je prachtig vindt, hoop je dat de schrijver alweer een nieuw boek heeft geschreven dat je dan kunt kopen. Je kunt op het podium geen lied zingen en al bezig zijn met het applaus aan het einde. Stap voor stap moet het, woord voor woord. En als het klaar is, weer van "nul" vertrekken."
Dat geldt ook voor mijn leven, ja natuurlijk. Er komt een moment, onvermijdelijk dat ik ook weer terug ben bij nul. Ik ben 55, ja. Er zal dus ergens wel een moment komen dat de mensen zeggen: We gaan niet meer. Daar ben ik wel op voorbereid, want ik ben in mijn leven en carrière al zo vaak bij nul geweest."

"Ik ben niet meer de minnaar van de moeders van mijn vier kinderen. Ik heb gespeeld in Chicago voor de hele straat van de kassa-juffrouw, omdat het anders zo sneu was, zo'n lege zaal. En dat is echt prachtig, zo'n nulpunt. Ik ben ook op alle mogelijk manieren "doorgetrokken" en ik vind dat dat moet kunnen, al doet het zeer. Het zijn de consequenties van het leven dat ik kies, van buiten zingen en spelen en groeien in het openbaar."
Voor de boerderij in Soest, die hij dertien jaar geleden kocht, staan bomen. "Dertien jaar geleden een kluwen, een zooitje. Er stonden sterke, hoge en iele kleintjes piepend van ellende. Dat hadden we zo kunnen laten staan, want het was immers altijd al zo. Maar ik heb daar iemand bijgehaald die ervoor geleerd heeft. Een boomchirurg, ja. We zijn al dertien jaar bezig met daar met snoeien "iets van harmonie" van te maken. Nu pas begint het beetje te ademen allemaal. Maar het is nooit klaar. Begrijp je? Zo ben ik met álles bezig."

Er is geen eind aan de dingen. En als de mensen zeggen: We gaan niet meer, dan is het zoals het is. "Danny Kaye werd een keer de vraag gesteld of hij niet bang was van die berg te vallen waarop hij was beland. Toen zei hij: Ik heb elke trede naar boven afgelegd, ik flikker ook weer pér trede naar beneden. En daar heeft Danny Kaye gelijk in. Ik heb er 55 jaar over gedaan om te zijn wie ik nu ben, ik heb in 35 jaar daarvan een berg beklommen en ik ga er ook weer 35 jaar over doen om bij nul te eindigen."