Con Verbraak had voor zijn boek "Over het vak" een vraaggesprek met Herman van Veen

"Over het vak"

Herman van Veen



Uit 'Over het vak' van Con Verbraak
Vraaggesprekken met hedendaagse Nederlandse cabaretiers over hun vak
© 1995 Theater Instituut Nederland
ISBN 90-79892-34-0


Herman van Veen (Hermannus Jantinus van Veen, Utrecht, 14 maart 1945) studeerde zang en viool aan het conservatorium in Utrecht. Hij debuteerde in 1967 met Cabaret chantant Harlekijn. Sindsdien maakt hij one-manshows, waarmee hij behalve in Nederland ook optreedt in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, België, Groot-Brittannië, Japan en de Verenigde Staten. Van Veen produceerde meer dan 60 cd's (Nederlands-, Engels-, Duits- en Franstalig), maakte films - zoals Uit elkaar (1979) - en televisieseries als Herman en de zes en De wonderlijke avonturen van Herman van Veen. In 1976 ontving Van Veen uit handen van Wim Kan diens Davidsring.


Al dertig jaar dezelfde hoed. Het ding valt bijna uit elkaar. Maar waarom zou hij een nieuwe kopen? 'Ik ben dertig jaar met die hoed aan de gang. Dat is eraan af te zien. Die hoed ben ik: versleten, ontzettend jong en tegelijk steenoud.' Een man van wind en regen, een bard met koffer en viool. Herman van Veen heeft kilometers gemaakt. De jaren van buitenlandse tournees hebben ook in zijn woordgebruik hun sporen nagelaten; zijn Utrechts is inmiddels vervlochten met een uitgebreid assortiment aan okay's, bon's en also's. Zachte stem, maar wel met rrrrollende nadrrruk, alsof ze het op het derde balkon ook moeten kunnen horen. Met zorgvuldig gebeitelde pauzes tussen de woorden, die daardoor los van elkaar lijken te staan. Morgen gaat hij naar New York voor een serie voor stellingen, daarna volgt Parijs. 'Ik ben nu stevig aan het repeteren, voornamelijk op taaltechnische zaken. Loop ik door de tuin heel lullig te oefenen, praat ik hardop om mij die klanken weer eigen te maken. Na twee jaar in Duitsland en Oostenrijk ben ik in "dem", "den", "die" en "der" zeer thuis. Maar "that", "those" en "there" is weer even andere materie.' Maar wezenlijke veranderingen zijn het niet. Herman van Veen is namelijk sinds zijn eerste voorstelling nooit meer aan een nieuw programma begonnen. 'Ik werk altijd dóór, verder. Ooit ben ik aan een programma begonnen en daar hen ik nog steeds mee bezig. Ik geloof ook niet dat er iemand bestaat die steeds een nieuw programma maakt. Mozarts Requiem zit vol met melodietjes van zijn eerste menuetjes. Het lijkt nieuw, maar het zijn variaties op dezelfde energie.'
Het maken van een liedje gaat bij Herman van Veen vrijwel automatisch. Want, 'de muziek is er al, dit weet je'. Hij beseft dat dat idioot klinkt. 'Maar het is echt waar: die muziek is er gewoon. Die wordt je als het ware aangereikt. Neem het lied 'Grand Hotel Deutschland'; wanneer je kijkt naar die Jugendstilgevels van veel hotels, dan is de structuur daarvan te vertalen in klank. Elke etage is een refrein, elk raam een couplet. Dat gebouw biedt je een bepaalde structuur en ritmiek aan. Die dingen zijn er gewoon. En omdat het mijn vak is, hoef ik het alleen nog maar op te schrijven.' Van Veen wijst naar de crèmekleurige ladenkast, die naast de glazen kantoortafel staat. 'Ook die kast kun je in klank zien. Ik kan jou bij wijze van spreken uitleggen hoe die kast zou klinken.' Hij lacht verlegen. Nu heeft hij het zichzelf wel erg moeilijk gemaakt. 'Maar die kast..' Hij pauzeert, mond halfopen. Tergend langzaam, met de opgevoerde glazen bol-spanning van een waarzegger: 'Die... kast... Hij is helemaal symmetrisch, er zit geen conflict in. Het is dus in elk geval een tweedelige maatsoort,' zegt Van Veen, zoekend naar zijn woorden. Maar dan opeens weet hij het: deze kast staat in D-majeur. Onmiskenbaar. 'Toonsoorten hebben voor mij namelijk met kleuren te maken. Dit is een D-groot-kleur.' Maar het biljart achter ons is weer veel treuriger. 'Dat is toch wel c-klein of c-klein.' Nee, hij zit mij echt niet in de maling te nemen, bezweert Van Veen, met rijksdaalder-grote kinderogen. Iedere muzikant met repertoirekennis zou begrijpen wat hij bedoelt. 'Elke toonsoort heeft een karakter, zoals ook kleuren een karakter hebben. A-klein staat voor iets. Als je over Kafka spreekt, dan praat je in termen van c-klein. Dat hele oeuvre heeft dat karakter. Het klinkt abstract, maar voor vakmensen is het dat niet.'
Als de muziek er eenmaal is, volgt de tekst. Die begint bij Van Veen vaak met het waarnemen en beschrijven van een situatie. 'Ik kan een vrouw in een kledingzaak zien lopen en beginnen te schrijven, omdat ik zie hoe aarzelend ze dat houtje van het rekje haalt, dat jurkje tegen het licht houdt en het vervolgens weer terughangt. Dan denk ik: ze kan het niet betalen. Zo begint een tekst bij mij. Gewoon door de manier waarop iemand z'n benen over elkaar slaat, of door het schurende geluid dat die panty daarbij maakt. Ik houd niet van structureel schrijven, van het zoeken naar een grap. Ik maak het liefst miniatuurtjes, schilderijtjes. En af en toe een groot drieluik.'
'Ik heb de behoefte om in mijn eigen liedjes op een heel bescheiden manier te vertellen hoe het met mij gaat. Een goed liedje moet de kortste weg zijn naar hoe het was. Het moet voor mij een huiddichte beschrijving zijn van datgene wat ik heb beleefd. Wanneer ik zo'n liedje zing, dan zie ik de situatie voor mij waarin ik de tekst schreef. Zie ik die niet, dan zing ik het fout. Je moet een lied vertellen, de inhoud als het ware projecteren. Ik zing nu bijvoorbeeld:

Girls are simply the prettiest things
my cat and I believe.
And we're always saddened
when it's time for them to leave.



Op het moment dat je dat zingt, zie je de situatie waarin je op het idee kwam om dat lied te maken: bij het afscheid van je verkering. Dat je alleen overblijft met de poes, en je verdrietig en gelukkig bent omdat dat mens eindelijk weg is. Dat beeld heb je tijdens het zingen voor ogen. En dan kun je het aardig zingen, hoor.' Wanneer hij een mooi liedje hoort, refereert dat voor hem aan een bepaalde stemming, aan bepaalde herinneringen. 'Het is net alsof iemand een luikje open zet, waardoor je opeens iets snapt. Een vaag vermoeden, dat plotseling wordt bevestigd.' Daarom gaan goede liedjes hem ook nooit vervelen. Een nummer als 'Liefde van later' blijft adembenemend mooi, zelfs al heeft Van Veen het vele honderden keren gezongen. 'Als een lied mooi geschreven is, zingt het zichzelf. In het geval van 'liefde van later' ben je een bootje dat drijft op de rivier Brel. Jacques Brei leidt je naar het slot van het lied. Datzelfde geldt voor liederen van Schubert, je wordt een instrument van de auteur. Als het mooi gemaakt is, draagt hij je er doorheen.' Kinderliedjes schrijft hij snel, fluitend. Maar over de meeste andere teksten doet Van Veen wel meer dan een jaar. 'Ik schrijf een zin op en drie weken later ga ik weer 'ns verder. Ik ben nu al anderhalf jaar bezig met een stuk dat 'Angelo' heet. Die tekst heeft te maken met het gevoel dat je als jongen had met je vrienden: "Ik ben Kick Wilstra, jij Abe Lenstra en jij Frans de Munck. En als de Duitsers ooit weer komen" spreken we af onder die boom in het Wilhelminapark." Ondertussen ben je vijftig geworden en blijken die vriendjes langzaam maar zeker uit te sterven. En als zo'n jongen sterft, is er straks één man minder onder die boom. We zijn verdomme al een keeper kwijt en een vleugelverdediger, we hebben allang geen elftal meer bij elkaar. Over zo'n idee loop ik maanden te denken. Dat is een heel langzaam proces.'
Of hij zich soms ook vergist in de werking van een nummer? Van Veen kijkt alsof bij de vraag niet goed verstaan heeft. 'Hoezo, "vergissen"?' reageert hij enigszins geërgerd. 'Een nummer kan niet mislukken. Ja, misschien als je pas een week bezig bent. Maar echt mislukken? Nee... gelul. Anders zing je het toch niet? Als mijn gevoel zegt dat iets goed is, dan is het goed. Zo subjectief als de pest, maar dan is het góed! Als ik het mooi en fascinerend vind en besluit om het op bet toneel te gaan zingen, dan is het mooi en fascinerend. Klaar. En als jij dat niet vindt... pech gehad.' Stijgende verontwaardiging. 'je zingt toch iets omdat je erin gelóóft? En dan is het wórst of mensen het slecht vinden. Natuurlijk is het fijn als ze het mooi vinden, maar daar gaat het niet om. Het gaat erom dat je ergens voor stáát. Ik sta voor datgene wat ik sta te zingen. En waarom zou een nummer eigenlijk niet werken?' vraagt bij, bijna beledigd. 'je hebt toch een strategie, een plan? Je wilt een weg bewandelen en je wilt die mensen daarin meenemen. Het gaat om die weg. Andere dingen zijn bijzaak.'
Herman van Veen zegt zich veel meer muzikant dan cabaretier te voelen. 'Alles begint bij mij met muziek. Dat Nederlandse cabaret is voornamelijk taalvaardigheid en liet inspelen op een bepaalde actualiteit. Daar heb ik weinig mee, ik vind dat niet zo leuk. Ik hen iemand die gefascineerd wordt door toon, klank en beweging. Als ik repeteer, ben ik mij heel bewust van dingen als "waar zijn die handen dan?" en "waarom staan die voeten zó?" Ik ben erg met vormen bezig, met beelden. Daarin ligt waarschijnlijk ook het bijzondere van wat wij doen. Want, waarom dans ik met Erik van der Wurff [zijn pianist, componist en arrangeur] een foxtrotje? Nou, omdat wij dat graag doen! Daarmee maken we iets duidelijk. Het laat een beetje Jut & Jul zien. En ook: "dit speelt dertig jaar samen". Het is een levensinstelling, het laat iets zien: vanuit dat gevoel maak je muziek. Je bent voortdurend aan het analyseren: waarom raak je de melodie zo en hoe interpreteer je die melodie? Als je met Piet Keizer over voetbal praat, zal hij toegeven dat het te maken heeft met winnen en verliezen. Maar hij zal je ook uitleggen dat het eigenlijk alleen maar gaat om de manier waarop je die bal raakt. Hoe die curve is en waar die begint. Bón. Het gaat er bij ons ook om waar je die bal raakt en hoe. Dat je er een punt mee scoort is meegenomen, maar dat is niet het echte doel. Ik heb ooit een magnifieke documentaire over Picasso gezien. Die man begon met het schilderen van een tafeltje en een vrouw.' Van Veen vertelt het gejaagd, gedreven. 'Hij schilderde maar door en door en uiteindelijk eindigde hij met een kóe! Voordat hij bij die koe was, had hij eerst een heleboel andere dingen geschilderd binnen hetzelfde kader. En waarom is die koe zo verbijsterend mooi? Omdat hij die hele weg is gegaan!' Met zijn theatervoorstellingen werkt het eigenlijk op dezelfde manier. Van Veen: 'In alles wat ik doe zit die weg die ik heb afgelegd. Ik neem altijd flarden en fragmenten mee naar een volgende situatie. De bagage uit het buitenland neem ik straks weer mee naar Nederlandse tonelen.'
'Je kunt een voorstelling vergelijken met een diner: je maakt een maaltijd voor een publiek. Je begint met het aperitief, daarna kom je met een soepje. Het wordt zwaarder en zwaarder. Gekruid, scherp en dan weer minder gekruid. Die maaltijd moet aan wetmatigheden voldoen, die bij mij uit de klassieke muziek komen. Elke voorstelling die wij spelen heeft een sonate-vorm. Je begint met een voorzin, waarop je gaat variëren. Vervolgens komt er een coda. Al die jaren ben ik mijn voorstelling begonnen met een stuk dat vertelt waar ik vandaan kom. Dramaturgisch is dat belangrijk, vooral wanneer je internationaal bezig bent. Want je speelt in veel streken waar mensen je niet kennen. Willem Wilmink heeft ooit voor mij een prachtig middeleeuws gedicht vertaald van Walter von der Vogelweide:


Waarheen toch is gebleven,
jaar na jaar na jaar
droomde ik dat ik leefde,
is er niets van waar?

Waar ik in geloofde
was dat alles echt?
Heb ik zo lang geslapen
dat het mij niets meer zegt?

Nu ik weer ontwaakt ben
gaat boven mijn verstand
wat vroeger zo vertrouwd was
als mijn eigen hand.


Dat gaat over een man die terugkomt van een lange reis. Het enige dat hij nog herkent, is de richting waarin de rivier stroomt. Daarmee maak ik die zaal duidelijk: ik kom van ver en was hier heel lang niet. Maar nu ben ik er en zal ik voor jullie zingen. In mijn geval is het heel sterk autobiografisch. Daarom is het ook nooit anders; je vertelt steeds weer verder over hoe het met je gaat. Het is een relaas, een verslag van wat je bezig houdt. Je komt op en gaat zingen en vertellen wat er gebeurd is. Daar komt die structuur uit voort.' Het tweede stuk moet iets lichts zijn, 'iets met humor', vindt Van Veen. 'Daarmee introduceer je de grilligheid, de onberekenbaarheid, voordat je aan de zwaardere brokken begint.'
Van Veen staat opeens op en begint door de werkkamer te lopen, alsof hij iets kwijt is. Bij het biljart blijft hij staan. 'Hier, moet je zien,' zegt Van Veen, terwijl hij één van de biljartballen wegrolt over het laken. Op het zelfde moment springt de hond tegen het biljart, voorpoten over de rand. Met gespitste oren volgt de collie de bal, om bij elke onverwachte wending even te sidderen van opwinding. Met eenzelfde fascinatie slaat Van Veen op zijn beurt de hond gade. 'Fantastisch, hè,' mompelt hij, opnieuw een bal wegkaatsend. 'Ik kan daar echt uren naar kijken.' Dit is thuis voor hem: de tuin, de kinderen en de hond. 'Want dat is een schaduwkant van het vak, hoor,' vervolgt hij bezwerend. 'je leeft altijd uit een koffer, je bent bijna nooit thuis.' En dan, op blijmoedige nog maar zoveel nachtjes slapen-toon: 'je mag best weten dat ik er intens naar verlang om weer in Nederland te gaan spelen.'
De opbouw van zijn voorstelling in Nederland verschilt fundamenteel van die van zijn optredens in Frankrijk of de Verenigde Staten. 'In Nederland werk je met een pauze, in andere landen is dat zeer ongebruikelijk. "Een pauze is voor een toneelstuk." In Frankrijk duurt een tour-de-chant negentig minuten. Een pauze vinden ze daar bizar. Daardoor is je opbouw daar veel meer samengebald. Een pauze is eigenlijk heel lastig, omdat je twee keer iets moet opbouwen. Bij een toneelstuk wordt vlak voor de pauze een indicatie gegeven van hoe de plot zich verder zal gaan ontwikkelen. Bij onze vorm van theater werkt dat anders. ie moet een pauzefinale maken en daarna weer opnieuw beginnen. Dat is niet eenvoudig.'
Die laatste minuten voordat bij opgaat, is Herman van Veen altijd 'knap nerveus'. 'Dat wordt echt niet minder naarmate je ouder wordt. Er zijn mensen die met een hand in hun broekzak op kunnen komen. Dat vind ik knap, hoor. Ik kan dat helemaal niet. Vlak voor de voorstelling zie ik cnn opeens niet meer in kleur, maar in zwart-wit. En als iemand je iets vraagt, hoor je de woorden niet, maar alleen de a's en de o's. Die nervositeit bij mij ontstaat, omdat je voor een voorstelling ruimte nodig hebt. En die ruimte is letterlijk en figuurlijk eng. Je hebt te veel bij je om te kunnen dragen. Vergelijk het met een hazewindhond die in een te kleine ruimte zit te wachten tot het moment waarop hij achter dat konijn aan mag. Hij ruikt dat konijn al de hele tijd, maar hij kan niet weg.' De concentratie vlak voor de voorstelling doet Van Veen nog het meest denken aan een sneeuwschuiver in een brede straat, die smaller en smaller wordt. 'Eerst is de sneeuw nog makkelijk te verschuiven, maar die berg wordt hoger en hoger. Er komt steeds meer sneeuw in die puntzak terecht. Tegelijk wil je al die sneeuw wel bewaren en meenemen op het toneel. Dat is een paradox: je kunt geen sneeuw bewaren, je weet dat dat spul gaat smelten. Dus je gaat naar een ongelofelijk scherpe concentratie, je bent heel erg leeg. Het enige dat je nog hebt, is die sneeuw. En wat zo verbijsterend mooi is, is dat er van die hele berg niets overblijft. Het smelt allemaal voor je ogen weg.'
In New York komt hij voor zijn gevoel anders op dan in Amsterdam. 'Ten eerste ben je een Europeaan. Ze kunnen al aan je kapsel zien dat je geen Amerikaan bent. Nou valt er aan mijn kapsel niet veel te zien. Maar je blouse is geen Amerikaanse blouse. Datzelfde geldt voor je broek en je schoenen. De eerste keer dat ik in Amerika speelde, deed ik dat helemaal in het wit: witte broek, witte blouse en dito schoenen. Dat leverde al direct een merkwaardig misverstand op. Niemand had mij van tevoren verteld dat alle huisschilders in Amerika er zo uitzien.' Giechellachje. 'Dus er kwam voor dat publiek een huisschilder op! Daar moet je blijkbaar eerst zelf achter zien te komen. Voor Amerikanen is mijn opkomst ook verbijsterend kalm. Ik begin niet te knallen, zoals ze dat daar wél doen. In de Verenigde Staten is het allemaal: "up, up, up!" In mijn geval komt er gewoon een man op met een omgeslagen paraplu, die begint met een Nederlandstalig lied over de wind en zegt: The weather is getting worse and worse. I completely missed spring.. I'd gone to the bathroom. Dat is een oneliner, die veel zegt over waar ik vandaan kom. Dat bouw ik vervolgens verder uit.' Een Fransman is weer heel 'luchtig en licht' en wil graag lachen, aldus Van Veen: 'Hij wil van die werkdag af, verlangt ernaar om betoverd te worden. Hij gaat zitten met een send in the clowns-gevoel en is enorm bereid om te participeren. Amerikanen doen ook mee. Tijdens de voorstelling is het voortdurend [schreeuwend, alsof hij in een nachtclub zit]: "Yeah! Okay man!" en "This is great, what's your point?" Je hebt een stel briesende paarden in de teugels, als een soort Ben Hur. Er is veel meer interactie dan in Duitsland of Nederland. Daar gaan ze zitten, laten ze alles over zich heen komen. Een Nederlander zit in die zaal, heeft voor de voorstelling betaald en heeft iets van: "Kom nou maar over de brug. Wat hep u bedacht, meneer?" Dat is een volstrekt andere manier van spelen. Het fantastische aan de Verenigde Staten is bovendien dat dat publiek een boeket is van Polen, Roemenen, Grieken, Engelsen, leren en Italianen. Als ik daar op mijn viool begin te spelen, kan een deel van dat publiek zich daar mee identificeren: "Dat klinkt verdomme naar Roeménië wat die man daar staat te doen, zeg! Dat klinkt Hongaars, jiddisch."' Fonkelende ogen. 'Op dat moment gebeurt er iets, beginnen ze in de muziek ook "hoi" te roepen. Dat is een veel heftiger confrontatie dan wanneer ik in Nederland op een viool begin te spelen.' En er komt nog iets anders bij, zegt Van Veen. 'In New York of Parijs ben ik Herman van Veen, die eens in de drie jaar voorbij komt en van wie ze niet veel meer weten dan dat hij een Nederlander is die blijkbaar beroemd is. In Nederland ben je deel van het interieur geworden, kennen ze al je ups en downs. Als ik een scheet laat in Istanboel, ruik je 'm in de Volkskrant. Je bent onderdeel van het culturele landschap geworden. Er is veel meer informatie. Dat sleep je allemaal mee het toneel op. [Op psst-psst-roddeltoon:] "Ja, hij was toch getrouwd met Marlous Fluitsma?"' Geïrriteerd, ernstige blik. 'Nou, who the fuck is Marlous Fluitsma in het buitenland? Hier speelt dat een rol. Dat klinkt dus in je songs mee.' Soms ervaart Van Veen dat als een regelrechte last. 'Elke objectiviteit is zoek. Net zoals het bijna ondoenlijk is om naar Johan Cruijff te luisteren zonder je niet tegelijk z'n varkensschandaal te realiseren. En die zoon, die vrouw, die diamanthandel en dat horloge. Als hij naar iemand op het veld wijst dat die linkerflank meer in de gaten moet worden gehouden, dan zie je toch onbewust die Rolex om z'n pols. Dat is een andere manier van kijken.'
Hij voelt zich thuis op dat toneel, zegt Herman van Veen, dromerig als een liedje. 'Er zijn weinig plekken waar ik mij zo op mijn gemak voel als achter de microfoon. Dat gevoel is niet te omschrijven. Hoe kun je de glimlach omschrijven van een pianist, die achter zijn piano gaat zitten? Maar als Menuhin zijn viool oppakt en dat ding onder zijn kin zet, dan is die man thuis. Dat toneel is mijn plek, ik heb er vele stormen doorstaan.' Maar die microfoon moet natuurlijk wel goed staan. Het is 'heel, heel erg' als-ie verkeerd staat, aldus Van Veen. 'Het gebeurt je altijd wanneer je buiten je eigen kader treedt, als je voor de televisie werkt of gast bent in een of ander programma. Dan heb je soms te maken met regelrechte amateurs, die er niets van begrijpen. Eenmaal achter die microfoon merk je bijvoorbeeld opeens dat je met je voet op het statief staat. Dat zijn afgrijselijke dingen. Vooral omdat het getuigt van volkomen respectloosheid.' Of dat zingen hem dan moeite kost? 'ja, maar natúúrlijk!' reageert Van Veen verbaasd. 'Het lijkt misschien moeiteloos, maar dat is het allerminst. Er zitten een paar heel stevig gespannen billen onder. Die buik gaat echt in en die longen worden gevuld. Er is ook een ongelofelijke conditie voor nodig. Een kwestie van keihard werken. Ik ben nu vijftig, maar ik ben nog net zo zwaar als toen ik vijfentwintig was. Iedereen weet wat je daarvoor moet laten. Het lijkt mij echt heerlijk om straalbezopen te zijn, maar ik kan mij dat gewoon niet permitteren. Dan kan ik niet zingen.'
'Een zaal moet je zien als de helft van een cirkel; jij staat op de naad van die cirkel. Allereerst moet je duidelijk maken dat je iedereen in die zaal gezien hebt. Dat is belangrijk, aangezien je dan als publiek bestaat. Het hoeft niet met je ogen te gebeuren, het kan ook met een gebaar of een beweging. Het idee van: "I am watching you." Ze moeten denken: "Nu moeten we ophouden met die toffees en die chips, want hij heeft ons in de gaten." Ik denk dat iedere goede kunstenaar dat bewust of onbewust doet. Dat is één van de redenen waarom ik altijd vanuit de zaal opkom. Daardoor ben ik één van ons, die namens ons gaat zingen. Als je niet alle draadjes vast hebt, ontsnapt het je. Want als je uitsluitend Nelleke hebt aangekeken, vindt alleen Nelleke het een aardige voorstelling. Op datzelfde moment creëer je negenhonderdtachtig vijanden.' Van Veen hoort alles in de zaal. Ook die ene man die er absoluut geen zin in heeft. 'Maar ja... z'n verkering heeft nou eenmaal zestig cd's van die vent. Hij wordt er zelf al jaren kotsmisselijk van. Maar wil hij vanavond in die vrouw, dan Moet hij mee. Die man heb ik heel snel in de gaten. En ik houd me expres even met hem bezig, zodat hij zich betrapt voelt.'
Van Veen heeft zich nooit echt bekommerd om 'bewuste theatertechnieken', merkt hij op. De meeste technieken zijn bovendien zeer persoonsgebonden. 'Wim Kan had van die hele lieve technieken,' zegt Van Veen, met hoorbare genegenheid in zijn stem. 'Hij kon die heel intieme sfeer creëren. Hij was de meester van de intimiteit. Alles wat Kan zei op dat toneel, zei hij tegen jou persoonlijk. Een ongelofelijk subtiele manier van werken. Als hij in die zaal met je praatte, schoof je naar het puntje van je stoel. En dan hoorde je dat Birma en die rails... En Toon Hermans komt op en staat weer voor de eerste keer in Carré. Terwijl hij er duizend keer gestaan heeft. "Hé, bordje Nooduitgang... Hé, een gordijn... Hé, ménsen..." Dat is weer een andere techniek. En Paul [van Vliet] heeft weer meer een gentleman-techniek.' Wat zijn eigen techniek is. Van Veen haalt zijn schouders op. 'Ik weet liet het... ik ben muzikant.' Hij houdt in elk geval niet van het 'afkappen van de lach', van de overrompelingstechniek. 'Er zijn veel cabaretiers die die techniek hanteren. In de trant van: "van een halve lach in een halve lach betekent ook weer een lach". Dat is het Amerikaanse systeem van stapelen. Daardoor komt het publiek in een soort ademnood, die lijkt op lachen. Maar in wezen is het vooral een fysiek probleem. Veel collega's werken naar de grap toe, maar dat vind ik te voorspelbaar. Je hoort die trein al in de verte aankomen. Ik werk juist naar de niet-grap, naar de anticlimax. Ik probeer vaak hetzelfde een ándere betekenis te geven.' Het is moeilijk om een voorbeeld te noemen, zegt Van Veen. Hij zucht diep, is daarna meer dan een halve minuut in diepe concentratie verzonken. 'Ik zal hardop voor je denken, om het te schetsen,' begint hij dan, met heide landen in z'n ogen wrijvend, alsof' hij beelden op zijn netvlies probeert te masseren. langzaam pratend: 'liet ligt voor de hand dat iemand met weinig haar zou kunnen zeggen: Kent u dat gevoel, je wilt thuisblijven, maar je haar zit zo goed. Als ik dat zeg, wordt het nog leuker, omdat ik zo wonderlijk weinig heb. Daarna zou ik een ongelofelijk grote clownskam kunnen pakken, ter grootte van een arm, waarmee ik mijn haar kam. Daarmee zeg je dus: "Voor weinig gebruik je véél." Dat heeft al met humor te maken. Goed, dan kam ik dus mijn haar, vind het toch wat weinig en zeg dan: Een journalist schreef laatst: "Van Veen zou eigenlijk een toupet moeten dragen." Kan ik weer zeggen: "Maar een toupet maakt iemand juist twintig jaar belachelijker." Vervolgens doe ik toch iets op mijn hoofd, waardoor ik opeens op een Turks meisje lijk. Dat Turkse meisje moet daarna haar hoofddoek weer afdoen, omdat ze daarmee in deze maatschappij niet wordt geaccepteerd. Waardoor je de humor, het groteske belicht van een maatschappelijk verschijnsel: dat je niet het recht hebt om te zijn wie je bent. Ik eindig niet met een lach, maar neem nog een bocht, zing een lied en meander daarna verder. Dat is het spel dat ik speel.'
'Het spelen van een theatervoorstelling is vergelijkbaar met een aquarium vol mooie vissen, dat je twee uur van links naar rechts draagt. Je wilt dat iedereen die vissen ziet en je mag geen druppeltje water verliezen. Dat aquarium is loodzwaar, maar wordt gedurende die twee uur alsmaar lichter, omdat je weet dat je het bijna mag neerzetten.' Van Veen lacht. Van hoog naar laag, in een toonladder. 'En ik geniet enorm van het spelen,' merkt hij daarna op. 'Er zijn bijna geen situaties waarin ik mij zo gelukkig voel als de momenten waarop ik op dat toneel sta te zingen. Zingen heeft heel veel met "geluk" te maken. Het is magnifiek om met mensen muziek te kunnen maken. En het is helemaal supermooi om dat te doen voor mensen die daar plezier aan beleven. Dat is voor mij de drijfveer: te kunnen zingen, met vrienden. En te kunnen reizen in woorden, melodieën en harmonieën. Voor mij is die voorstelling een reis, die ik heel graag maak. Ik weet ongeveer waar-ie langs kan gaan; ik ken de pieken, de dalen en de geluksmomenten. Je reist met elkaar, dat heb ik altijd fascinerend gevonden. Je opent iets in de harten van die mensen en jezelf. Je creëert een weg, een nieuwe dag. Na de voorstelling weet je waarom je morgen moet opstaan. Je wilt toch ook elke dag weer naast je lief wakker worden? Je gaat slapen en je wilt dat ze er morgen nog is. Gewoon, om vérder te kunnen gaan. "We gaan nu slapen, maar ik wil het morgen toch nog even met je hebben over de kleur van die kast. Want volgens mij moet het steenrood worden. Daar hebben we het morgen nog wel over. Oké?" Dat is volgens mij het leven: je wilt het genieten, het met elkaar delen. Die mensen in de zaal en ik zijn vrienden, minnaars. Uiteindelijk heeft het allemaal met tederheid te maken, met wederzijdse betrokkenheid. Die zaal is één geheel, waarbinnen iedereen het zijne doet: de één bakt brood, de ander bouwt een weg en weer een ander zorgt voor medicijnen. En ik ben degene die namens ons zingt. Het is minnekozen, een soort paring. Met een voorspel, een hoogtepunt en een naspel. Daarna is het weer verdwenen. Die melodie wappert na de voorstelling weg boven het strand. Soms blijft er een boekje, een film of een cd over. Dat is mooi, maar zoiets voldoet aan volstrekt andere normen. Een video is niet te vergelijken met datgene wat zich op die donderdagavond in dat theater heeft afgespeeld. Want op die televisie staat een geranium, die mede de film bepaalt. Of je schoonmoeder komt binnen, waardoor je net die kogel mist. Weet je verdomme nog niet wie de moord heeft gepleegd.' Van Veen weet dat de kans groot is, dat zijn stem over vijftig jaar nog zal klinken. Maar dat beschouwt hij allerminst als een overwinning op de sterfelijkheid. 'Ik heb onlangs twee keer achtereen ervaren hoe verschrikkelijk kortstondig de dingen zijn: een dramaturge van de toneelschool wist niet wie Paul Steenbergen was, en een jongeman van een conservatorium had nog nooit van Jacques Brel gehoord!' De verbijstering staat rechtop in de kamer. Van Veen hapt naar adem als een vis op het strand, begint dan geluidloos te lachen. Hoofdschuddend: 'Dat betekent dus dat het binnen vijfentwintig jaar allemaal "bibliotheek" is geworden. Je kunt het nog oproepen, via Internet, maar of het zal leven is zeer de vraag. Het enige dat van een theatervoorstelling kan overblijven - en dat is het ultieme wat je kan gebeuren - is dat iemand na afloop z'n jas vergeet omdat-ie het zo mooi vond. Zodat hij pas bij de bushalte denkt: "Shit, m'n jas!" Dat is prachtig, fenomenaal. Dat is mijn geluk. Je bent als artiest in staat om een gebeurtenis te laten plaatsvinden, waar je na afloop niets meer over kunt zeggen. Wat overblijft is een ervaring, een mooie herinnering. Je bent maar een moment. Het gaat allemaal voorbij, als een voorjaar.'

Con Verbraak


terug naar de index