H.
Keller schreef in september 1968 in Vrij Nederland wanneer
(tussen haakjes)
Omdat zijn langspeelplaat met enig feestelijk rumoer moest verschijnen gaf de jonge,
ongelooflijk veelbelovende cabaretier Herman van Veen vorige woensdag
in de Haarlemse Stadsschouwburg een speciale voorstelling. Nu heeft dat
theater toch al de handicap eruit te zien als een ouderwetse, vale Van
Heutsz-kazerne blijkbaar gebouwd in de tijd dat je niet voor je plezier
naar de schouwburg ging en het publiek tijdens de voorstelling resoluut
werd opgesloten en door wrede ouvreuses bewaakt en onder de duim gehouden.
Daar is sindsdien veel aan gedaan, vooral sinds Peter Lohr drie jaar geleden
directeur werd. De oude, zelfgehaakte vrouwtjes en bejaarde heren - eveneens
nog origineel handwerk -, die al jaren aan de eerste rijen zaten vastgeklonken,
werden vrijgelaten en toneelgroep Centrum werd min of meer vast gezelschap. De
schouwburg kreeg meer en meer het karakter van een openbare gelegenheid, een
publiek huis - in het nette dan nog altijd...
... Herman van Veen liet zijn plaat in de Haarlemse schouwburg
verschijnen, omdat Peter Lohr een van de eersten was die hem in
een echt theater en in het volste vertrouwen een kans gaf voor een
publiek dat nog nooit van hem had gehoord. Sindsdien is hij daar -
en Van Veen is nog geen jaar bezig - zo'n 15 keer opgetreden met
toenemend succes. En terecht, want deze 23-jarige Utrechter heeft
een verbazingwekkende hoeveelheid talent (zingen, dansen, acteren)
en veelzijdigheid in huis.
En het aardigste is: alles wat hij doet,
lijkt nergens op - geen Sonneveld-in-de-dop, geen micro-Hermans
en geen mini-Kan, maar zeer persoonlijk en bijzonder authentiek.
Wie hem voor het eerst ziet in zijn programma Harlekijn, is
stomverbaasd niet eerder van hem gehoord of gezien te hebben. Dezelfde
ervaring geldt nu zijn eerste langspeelplaat, waarop Polydor een
groot deel van zijn eerste eigen programma heeft vastgelegd.
Al is
zijn zaaloptreden - en ook dat is ongebruikelijk - nog gaver. Zoals
vaker met net ontdekte talenten wordt ook Herman van Veen
plotseling omringd door de bleke afgezanten van wat de "in-crowd"
heet.
Het toffe grammafoonplaten-volk en allerlei ander randwerk
("gewèèèldig, gewèèèèldig - jij máákt 't,
jongen, jij máákt het voor
mij helemaal jongen - ik zal je coachen, ik zal jou 'ns 'n keertje tof
coachen, weet je dat") dat in het spoor van zo'n talent vuurwerk
mee naar boven gezogen hoopt te worden. Na afloop van de voor-
stelling gaf Joost de Draaier, bekend-van-radio-en-televisie-en-de-
showbisnis-weet-je-wel, het sein tot een regen van natte clichés met
zijn "Jongen, dit is een gewèèèèldige plaat,
weet je wel - die vliegen bij honderden de pan uit." Vervolgens kon
men van tientallen
verschillende figuren vernemen hoe vroeg zij het talent van Herman
van Veen al ontdekt hadden en hoe weinig de mensen beseften
wat die jongen allemaal aan hun te danken had. Van Veen stond er
wat onthand bij, maar zonder twijfel zal het tot hem doorgedrongen
zijn in wiens handen hij allemaal kan vallen. Er werd nog even slurpend
het woord gevoerd door een van de tientallen talentscouts, die verzekerde
dat Herman niet ongerust hoefde te zijn over de toe-komst, want "wij gaan
jou maken, Herman, wij gaan jou helemaal maken. Wij maken een van de
beste Nederlandse entertainers van je. Eerst maken we een paar
televisieshows met je en dan maken we wat je noemt een internationale
artiest van je en . . ." Hij zocht naar woorden. Iemand uit het publiek
die hoofdschuddend en steeds treuriger wordend had staan luisteren, vulde
iets te luid aan: "... kortom, Herman, we maken je helemaal af!" Een
uitstekend karakteristiek, dat Van Veen zonder twijfel begrepen zal hebben,
luisterend naar het geritsel in het kreupelhout van de Nederlandse showbisnis.
H. Keller
Vrij Nederland, september 1968
terug naar de index