Pieter Webeling in gesprek met HERMAN VAN VEEN voor Reader's Digest (artikel in uitgave van september 2003)

KIND AF

"Van binnen blijf ik elf, al word ik 375.000 jaar."



'Ik ben de eendagsvlieg die de dood hoogacht, omdat hij eeuwig is.' Zo bezien is het voor Herman van Veen al vroeg in de avond -bijna zestig jaar is hij. Het besef van ouder worden werd manifester dan ooit bij het overlijden van zijn ouders, kort na elkaar. In dezelfde periode werd hij ook nog opa. Hoe ziet de nog immer rondvliegende en luid gonzende Herman van Veen het verstrijken van de tijd? Is hij benauwd voor het middernachtelijk uur? Ruim vijfendertig jaar lang staat hij al op de bühne. Een boerenpummel van wereldklasse - zo typeerde The New York Times hem ooit na een optreden op Broadway. Volgens de Nürnberger Zeitung stamt Van Veen af van Woody Allen, Chaplin en de Marx Brothers. Hij stond in het grootse Olympia in Parijs, waar Edith Piaf en Jacques Brel ook furore maakten. Hij stond in Car- negie Hall in New York. Kortom, de entertainer Herman van Veen heeft echt wel iets met zijn tijd gedaan, en hij is vast van plan om nog lang door te gaan met zingen, vioolspelen, verhalen vertellen en grappen maken. Maar ook bij de artiest gaan de jaren tellen. Hoe?

foto: ineke key

PW: Even puur fysiek: hoe merk je dat je ouder wordt? Waar beginnen de botten al te kraken?
Van Veen: Rechts onder in mijn rug. En in mijn nek. Dat komt omdat ik vanaf mijn tiende jaar viool speel. Het staan en de manier waarop je dat instrument vastklemt tussen kin en schouder is bepaald niet een zeer gezonde houding. Dat begint gewoon slijtage te vertonen. Dus ik moet het laten soigneren: met massage kun je tamelijk diep in die rug- en nekspieren komen -zo blijven ze zacht als leer. Ik merk het ook aan mijn knieën. Tot mijn vijftigste heb ik amateurvoetbal gespeeld. De aanhechtingen doen soms gewoon pijn.

PW: 'Ik zie het ouder worden als een verschrikkelijk schitterend proces,' zei je vier jaar geleden. 'Maar ga mij niet vertellen dat het romantisch is. Het is meedogenloos.'
Van Veen: Ja, het ouder worden is een proces van niets ontziende aftakeling. Ik smijt niet meer met mijn krachten. Vroeger deed ik dat wel -als jongeman weet je nauwelijks dat je een lichaam hebt, omdat het zo vanzelfsprekend is. Bang voor kwalen ben ik niet. Je kunt genetisch niet voorzien wat je meedraagt, maar vooralsnog zijn de problemen niet meer dan probleempjes. Ik heb een onvoorstelbaar gezond lichaam. Dat is gewoon mazzel.

foto: ineke key

PW: En hoe heeft de tand des tijds invloed op je stem?
Van Veen: Ik ben qua timbre gedaald - mijn stem is lager geworden. Bij wijn zou je zeggen: beter. Een jaar of vijftien geleden heb ik voor het eerst een keelontsteking gehad, in Boston. Een jongeman gaf mij toen een Tibetaanse spreuk: jan-mio-ho-ren-qué-kiooo. 'Als je slecht bij stem bent,' zei hij, 'moet je die spreuk gewoon repeteren.' De klank heeft een bepaalde resonantie die je borstkas doet trillen. Dat gaat echt helemaal los, joh.

PW: Een mens ervaart, een mens leert. Wat is nou de grootste verworvenheid van het ouder worden?
Van Veen: Het reservoir aan herinneringen. Na alles wat je hebt gezien, gehoord en gevoeld heb je meer referentiekaders. Vergelijk het met een zeilschip. Die zee vertelt mij meer dan vroeger. Omdat ik hem al vaker heb zien kolken. De wind heb ik vaker horen brullen. Je durft op je eigen kompas te varen, daar vertrouw je blind op. Geeft rust.

PW: Dus je kunt nu meer genieten van het 'zeilen'?
Van Veen: Het is anders genieten. Vroeger was je meer overgeleverd aan de elementen, maar dat had ook z'n spanning. De ervaring van het zeilen verandert. Maar andersom, als je terugkijkt: de geschiedenis verandert ook. In 1982 speelde ik een reeks voorstellingen in New York. Daar is een elpee van verschenen. Op de hoes zie je een wat wonderlijke man met een houten viool, met op de achtergrond de Twin Towers. Na 11 september 2001 is die hoes veranderd! Want achter mij is inmiddels iets gebeurd. Dat is een nieuw verhaal, begrijp je? Ik houd zielsveel van mijn moeder. Maar gisteren zei ik vrij spontaan in de voorstelling: 'Moeders zijn niet te vertrouwen. Want ze gaan dood. Dát was toch niet de bedoeling? Mama? De bedoeling was toch dat je er altijd zou zijn? Dat heb je beloofd! Je hebt me nooit verteld dat je doodging.' Op ironische wijze geef je de verlorenheid aan als zoiets vanzelfsprekends er niet meer is.

PW: Wat waren de omstandigheden?
Van Veen: Ouderdom. Ze was op, 83 jaar. 'Het kippenhok is stuk,' zei ze zelf. Mijn moeder was een mevrouw die zich zeer plastisch kon uitdrukken. Ze heeft ongelooflijk hard gewerkt in haar leven: kinderen opvoeden, huis schoonmaken, familie bij elkaar houden. Net als mijn vader. Ze hadden allebei een geweldige overlevingsdrang. Het waren positieve, optimistische, poetsende mensen.
Toen mijn moeder overleed, was ik ademloos. Ik stond bij haar dode lichaam. Dit was mijn moeder niet meer. Een verbijsterende vaststelling. Haar mond was half open, het was alsof de geest of de ziel of het wezen daar letterlijk was uitgevlogen. Het is nu drie jaar geleden. Ik heb daar nog steeds geen woorden voor. Haar dood geeft een onherbergzaam gevoel, omdat het fenomeen van onvoorwaardelijke liefde rücksichtslos uit je bestaan is weggeslagen. Niet te vervangen, gewoon.

PW: Dan is het extra wrang als het lot bepaalt dat je drie maanden daarna ook je vader kwijtraakt.
Van Veen: Dat was een afscheid met een glimlach. Ik had de diepte van het ravijn al gezien. Mijn vader had last van hartproblemen en tia's, heel kleine herseninfarcten. Hij is vredig gestorven, weggezakt in zijn stoel. Zijn dood was onvoorstelbaar voorspelbaar. Mijn ouders hielden enorm veel van elkaar -die zaten met een elastiekje aan elkaar vast. Die twee waren zo in het leven verbonden dat het niet vreemd is dat ze snel na elkaar zijn vertrokken. Denk ik dan maar. Verdriet moet je vieren. Dat moet je niet onderdrukken of verdringen. Jank maar. Praat. Lach. Geneer je niet voor je tranen. Het is een zegen dat ik dit vak heb. Met het schrijven en zingen van liedjes kun je weer enige balans vinden.

PW: Men zegt: als je je ouders verliest, ben je kind af.
Van Veen: Dat is zeker zo. Niemand kan zo over je bol strijken als je moeder. Niemand kan jou zo bemoedigend toeknikken als je vader. Dat bestaat niet meer. Er zullen nooit meer twee mensen in de zaal zitten die zo trots waren als zij. Op het einde van de voorstelling konden zij alleen maar kijken naar al die mensen die stonden te klappen en te juichen. Voor hun jongen. Ze vergaten gewoon om op te staan. Dat is voor altijd weg. Je bent met minder.

PW: In dezelfde periode krijgt jouw dochter Babette een zoon, Sebastiaan. Kind af zijn én opa worden. Bizar.
Van Veen: Ja. Mijn beeld is: ik sta stil op een perron, de treinen suizen links en rechts aan mij voorbij, instappen kan niet -het gebéurt allemaal maar gewoon. Mijn moeder... we hadden een gesprek met haar rond het ziekenhuisbed, met de kinderen. Ze was het leven zat. Maar Babette was zwanger. Ik zei: 'Er groeit wel toekomst. Het zou toch mooi zijn als je daarbij zou zijn?' Toen keek ze me aan zoals ze altijd naar me keek als ik vroeg: 'Mag ik nog een uurtje opblijven?' Ze zei: 'Laat me hier maar over nadenken.' En ze hield het nog zeven maanden vol.
Ik ben naar de geboorte gereden en heb alles op video vastgelegd. Dat jongetje lag nog niet droog en wel in zijn wiegje of ik was alweer op weg naar mijn moeder, in de nacht, met video en tv-toestel. Ze lag weer in het ziekenhuis. Samen met mijn vader heeft ze met ongelooflijke ernst naar de beelden van haar achterkleinzoon gekeken. Er kwam een bijna-goedkeurend knikje, zo van: dat had Babette knap gedaan, keurig afgeleverd, handjes en voetjes ook netjes afgewerkt. Ze liet een diepe zucht. Een paar dagen later overleed ze.

PW: Bij zulke grote gebeurtenissen zie je dat mensen het kussen even opschudden: het leven herschikken, andere accenten leggen. Deed jij dat ook?
Van Veen: Ja. Die periode was voor mij duidelijk een scharnier. Kort daarna zijn er tamelijk veel veranderingen in mijn leven gekomen, ook in vriendschappen. Ik kon de halfheid van bepaalde mensen niet meer aanvaarden. Waarom kom je om drie uur als we om elf uur hadden afgesproken? 'Ja maar.' Wat nou, ja maar? Wat is dat voor gekneuzel? Liefde is voor mij een werkwoord: ik lief, jij lieft, wij lieven. Geen flauwekul, zeg. Door die directe link tussen leven en dood heb ik ook in mijn werk tamelijk rücksichtslos stelling genomen. Een muzikant heeft geen ander belang dan muziek maken. Het gaat om de zuivere, mooie klank. Geld, roem, gedoe, gezeur - van dergelijke ruis wilde ik niets meer weten. Ik heb afscheid genomen van mensen. De ruiten zijn erg schoon geworden.

PW: Wat vond je het meest ontroerende aan je kleinzoon?
Van Veen: Tja, er is nu een ventje dat alles te verwachten heeft. Hij heeft een zeer kort verleden, haha. Alles is nieuw, alles is nog nooit geproefd, nog nooit gezien, nog nooit gedaan. Prachtig om te zien. Tegelijkertijd brengt dat het besef met zich mee: voor mij, voor zijn opa, is dat niet zo.

PW: Voel je je jonger bij zo'n uk? Of juist ouder?
Van Veen: Geen van beide. Kijk... alleen in de scheerspiegel kan ik zien dat die kop van mij ouder wordt. Maar zo voel ik me niet. In mij steekt een onbevangen gastje dat nooit ouder is geworden dan elf jaar.

PW: Elf? Wat markeert die leeftijd?
Van Veen: Dat is het moment vóórdat je naar de middelbare school gaat. Het leven wordt blijkbaar serieus, maar je zit daar net voor. Er moet nog niks. Dat wens ik wel gaarne zo te houden, begrijp je. Je mag zingen, maar je moet het niet. Je mag geld verdienen, maar je moet het niet. Vanbinnen blijf ik elf. Al word ik 375.000 jaar: ik kan niet ouder worden dan dat kereltje dat over het hek klimt om een appel te gaan lenen.

PW: Even de tussenbalans van bijna zestig jaar Herman van Veen. Waar ben je werkelijk trots op? Wat heb je toch maar mooi bereikt? Komen we dan uit op Broadway? Olympia?
Van Veen: Nee. Ik heb thuis wel een stoel uit Olympia. Daar is dus een stoel niét -die staat bij mij, hèhè. Vind ik wel mooi. Dat ik daar ooit heb opgetreden kan mij alleen maar stomverwonderen. Als 'podiumkunstenaar' is mijn grote geluk: de viool zo raken dat hij die ene zuivere klank geeft. Dáár gaat om.

PW: Ik begrijp dat je geen trofeekast hebt, maar...
Van Veen: Je vraagt om trotse momenten, hè? Weet je waar mijn trots zit? Als Shirley MacLaine zegt: 'Herman heeft in zijn onzekerheid een vorm gevonden dat de onzekerheid hem niet deert. En dat vind ik ongelooflijk ontroerend: Dat is zo raak, man. Nog een voorbeeld. Fassbinder, de Duitse filmregisseur. Wanneer hij een moeilijk shot moest maken, zette hij zijn koptelefoon op om naar een liedje van mij te luisteren. Dat gaf rust, zei hij in een interview. Fantastisch! Wauw! En ik ken hem geen eens niet eens.

PW: Hoe ben je als komiek-muzikant-liedjeszanger in al die jaren gegroeid?
Van Veen: Het is minder ongelooflijk, veel beter. Vergelijk het met biljarten. De beweging van de oude rot Ceulemans is dermate geconcentreerd en subtiel... het lijkt niets. Maar die stoot is formidabel. Zo is het ook met zingen of vioolspelen: je zoekt naar een minimale inspanning met een maximaal resultaat.

PW: Straks is het klaar, op, afgelopen, uit.
Van Veen: Ik geloof niet in de dood.

PW: Maar de dood gelooft wel in jou.
Van Veen: We weten er niets van, joh. We weten er niets van. Soms... ben je radeloos. Ik was in Manilla. Van een vriend had ik een mooie witte blouse gekregen, die paste goed bij mijn witte broek. We gingen op ziekenhuisbezoek. De mensen die op de trap zaten-lagen-hingen dachten dat ik de dokter was. Een jonge vrouw komt naar mij toe en geeft mij haar baby: 'Doctor, please, kunt u naar mijn kindje kijken?' Voordat ik het wist had ik een dode baby in mijn handen. Ik moest tegen die vrouw zeggen: 'Sorry, ik ben geen dokter, maar dit kind is dood.' Die machteloosheid... voel ik nog. Ik had hetzelfde met die beruchte foto uit Vietnam: een man schiet een kogel door iemand z'n kop. Dat beeld heeft mij maandenlang in mijn slaap achtervolgd - zwetend werd ik dan wakker. De lafhartigheid, de walgelijkheid van mensen kan zo verschrikkelijk zijn. Daar moet je je tegen wapenen. Ik kan dat verdomde slecht, soms. Je probeert een vorm te vinden in een lied of een gedicht, om de angst te bezweren. Ook voor de dood. Via woorden, klanken en een sfeer probeer je houvast te vinden. Je schreeuwt als het ware om hulp in je lied.

PW: 'De dood is altijd groot aanwezig. Als een monument staat hij op toneel. (...) Angst voor de dood is een pijler in mijn leven.' Een citaat van tien jaar geleden.
Van Veen: Ik heb daar toen geweldig mee getobd. Veel angsten gehad - een klassieke midlifecrisis. Dat had vooral te maken met een keurslijf waarin je zit; de druk om te presteren was te groot. Ik had mensen in dienst, tal van gezinnen waren afhankelijk van mij. Dan kan je in de stress schieten, zo van: ik moet die zaal wél volzingen. Waangedachten van: ik moet nu geen auto-ongeluk krijgen. Ik kon het mij niet permitteren om te sterven. Mieter je ambities overboord -dat was mijn grootste les. Afbouwen. Vrede. Rust. David Bowie zei: als ik een liedje mooi vind, moet het gek zijn als een ander dat liedje niet ook mooi vindt.' Daar ben ik het volstrekt mee eens. Schitterend als iets succesvol is, maar realiseer je altijd dat het daar niet om gaat. Je wilt mensen raken, emotioneel beroeren. Het hoogst haalbare is dat iemand zijn jas vergeet.

PW: Een oud thema van jou is: de clown die aanwezig is op zijn eigen begrafenis.
Van Veen: Ja, dat vind ik zeer geestig. Met een klaterende lach maakt de clown het fenomeen dood licht en draaglijk, en daarmee bespreekbaar. Dat is nodig. Broodnodig. Want dan breekt de hemel open. Mijn ouders zijn er fysiek niet meer, maar in mijn beleving zijn ze overal. Ik sta in contact met hen, vraag niet hoe. Ik hoef de vraag maar te denken of ik krijg het antwoord. Dat is buitengewoon rijk te weten. Ik zie het leven als een smalle weg die onaangekondigd van links naar rechts slingert. Links is het donker, rechts licht. De kunst is: in zeker evenwicht, in zekere duur, over die weg te gaan. En niet te verbranden in het licht, en niet te verrotten in de duisternis.
Waar die weg toe leidt? Nobody knows. Op het einde kieper je uit het omhulsel dat we lichaam noemen. En dan stort je in een raadsel dat niemand kan ontkennen of bevestigen.