Nieuwsblad van het Noorden
Inki de Jonge

Herman van Veen terug in het theater

'Ik ben Herman, ik speel hem niet'

8 sept 2000

Herman van Veen; bejubeld, beschimpt, begrepen en bekritiseerd. Wie is hij, de dromerige bard met de toverstaf, of de geëngageerde performer die zich in woord en daad inzet voor een betere wereld? Na drie jaar op buitenlandse podia te hebben gestaan is hij weer in Nederland. Om precies te zijn; van 20 tot 23 september is hij in de Oosterpoort in Groningen. Met een nieuwe show. In een voor hem tumultueus verlopen jaar.


Zouden mensen een 'natuurlijke leeftijd' hebben? Van de schrijver Harry Mulisch wordt wel gezegd dat hij in zijn hele leven het bravoure- jongetje van zeventien is gebleven. En zijn inmiddels verscheiden collega W.F. Hermans zou als een vijftigjarige mopperkont geboren kunnen zijn. Herman van Veen is 55, maar hij is twaalf jaar oud. Hij zegt het zelf. Hij is "een jongen. Maar een jongen met ervaring'. Om het verzamelen van die ervaringen, daar draait zijn leven om. Om het vertellen van zorgvuldig geformuleerde herinneringen.
Maar van sommige herinneringen vraag je je af waar ze goed voor zijn. Dit jaar overleden zijn beide ouders, een paar maanden na elkaar. Dat was de reden dat de serie voorstellingen in april en mei onderbroken werd, en optredens in Praag en Zuid-Afrika tot nader order werden gecancelled. Hermannus Jantinus van Veen zat stuk.

Maar hij zit niet voor niets al 35 jaar in dit vak; 'de show must go on' is een cliché, maar een cliché moet wel op waarheid berusten, anders werd het niet zo vaak gebezigd. "Ze moeten me van het podium afscheppen", zegt hij, scheef grijnzend, "Er is niets zo mooi als zingen. Alles moet open. Je longen, je ogen, je hoofd...niets is zo louterend als het zingen van een lied. Behalve douchen. Dat is het enige gevoel waarmee het te vergelijken is."

Zanger is hij, filmmaker, performer, schrijver, dichter. Treedt op in Duitsland, Frankrijk en Amerika. Je zou hem een 'gearriveerd' artiest kunnen noemen, ware het niet dat je zo'n woord in zijn bijzijn beter niet kunt laten vallen. Want onderweg zijn, dat vindt hij het mooiste wat er is. Aankomen? Dat nooit. "Als ik terugkom uit Frankrijk en ik ben onderweg naar Groningen, dat is goed, dan heb ik weer andere dingen gezien, ik heb weer een verhaal te vertellen. Terugkomen en als nieuw zijn. Alsof je naar een meisje teruggaat. Zo van: jij was toen 26 en ik ben nu 55 en ik heb je niet gebeld. Zo'n nieuwsgierig gevoel. Maar het is ook lastig natuurlijk", onderkent hij, "Dat weggaan en komen. Je moet iedere keer weer de mensen ervan overtuigen dat je terug bent."

Lijnen om zijn mond en zijn ogen verraden zijn leeftijd, maar die ogen zijn nog steeds dezelfde; groot en grijs, ogen met uitzicht op zee, zoals hij zelf ooit zong. De bard van de jaren '60 en '70 was hij, vertolker van romantische liedjes over Suzanne, billen in spijkerbroeken waar geen woorden voor zijn, en cirkels. Hij lacht. Doet het nog even voor, met die Vanveenesiaanse dictie:
"Rrrrrrond...als de wijnvlek van eergis- ter...Heel deftig zong ik toen. Heel klassiek." De bard is hij allang niet meer. Althans, niet alleen meer alleen dat, die romantiek. Want de wereld is een klotenplek, het leven is een karikatuur en er is teveel ellende om op je krent te blijven zitten. Een deel van de Alfred Jodocus Kwak inkomsten gaat naar de Stichting Colombine, die hij in 1977 samen met Joost Taverne oprichtte. Daarmee worden kleinschalige projecten in ontwikkelingslanden gefinancierd. Samen met Freek de Jonge organiseerde hij een actie 'Staakt het vuren' uit verbijstering over de bombardementen" op Kosovo. Met de opbrengst konden ze 30.000 kinderen uit de getroffen gebieden van brood voorzien. Herman van Veen een dromer?

Toch wordt hij vaak zo omschreven, in interviews, recensies: 'De toverstaf van Van Veen werkt nog steeds' schreef Patrick van Haenenburgh in de Volks- krant. Dromer, tovenaar. Een feit was, dat hij in de jaren '70 een deel van zijn publiek van zich vervreemdde. De 'culturele elite' wilde niet toveren, en dat hij in Duitsland, Duitsland, ging spelen vond men maar vreemd. 'Commercie' dacht men en verwijderde hem uit de platenkast. Zelf is hij heel kort over dat soort gedachtegangen: "Het enige verschil tussen de Duitse en de Neder landse taal is de umlaut. En pas als die op het woord 'toten' komt te staan is het interessant, anders niet."

Zijn show is, zoals altijd, titelloos; gewoon Herman van Veen. Een grillige show, met de antigrap als anticlinax;
zijn handelsmerk. Een dagboek in theatervorm. "Ik ben Herman van Veen", verklaart hij "Ik speel hem niet. En ik hou er pas mee op, als ik ga voelen dat ik mezelf ga spelen. Ik heb geen geheimen, voor mezelf niet, voor mijn publiek niet, voor niemand." Achteroverleunend, met een groot armgebaar dat gewend is de achterste rijen te bespelen: "Het moet open. Geheimen zijn gevaarlijke dingen om te hebben. Stel je voor: je hebt honderd mannetjes in je die je allemaal moeten beschermen voor dat ene grote moment: de dood. Maar voor het bewaren van het grote geheim zijn er per dag twintig mannetjes in de weer. Dan heb je maar tachtig over die moeten klaarstaan als het zover is. Misschien is het voor de buitenwereld niet erg als je een groot geheim hebt. Maar voor jezelf... liegen is op zijn minst een heel oneconomische manier van leven."

Met al zijn bezigheden voelt hij zich nog het meest muzikant. Zo spreekt hij met liefde over zijn voorkeur voor toonsoorten: "E Groot. Dat is een mooie zonnige toonsoort. Scherp, helder. En A Klein is open, rijk, het zijn reine klanken. In A Klein kom ik thuis." Hij beseft dat dat als technische bullshit mag klinken maar dan staat de voetbalfanaat in hem op: "Als Cruyff het heeft over het vochtgehalte van de lucht, of over de natheid van het gras, dan snappen veel mensen dat ook niet. Maar hij beschrijft het dag en nacht verschil tussen het maken van een goal, of niet. Cruyff niet te volgen? Ik vind hem volledig te volgen." Armen over elkaar. "Ik ben net zo zot als Cruyff."

Toon Hermans, Wim Sonneveld en Wim Kan, 'de grote 3', hij heeft ze allemaal gekend. Met Toon heb ik avonden verschrikkelijk zitten lachen, tot buikkramp aan toe. Toon was de clown. En Sonneveld de vakman. Daar heb ik een hele nacht mee zitten praten, dat was in Groningen, in het Familiehotel. En met Kan, daar voel ik me toch het meest mee verwant. Dat was de wijze." Boegbeelden uit de politiek gebruikt hij niet, zoals Kan deed. "Maar zijn voorstellingen gingen altijd over jou, politiek of niet. Dat herken ik in Kan, de manier waarop hij ons werk in ruimer verband zag dan alleen entertainment. Mijn mooiste droom is, dat alle mensen in de zaal zich zo persoonlijk voelen aangesproken dat ze allemaal hun jas vergeten. Oeps. Dat is de droom van elke clown."

Het was Kan die hem in 1976 de Davidsring gaf, omdat hij hem het meest oorspronkelijk vond van iedereen. Het is de bedoeling dat Van Veen hem op zijn 65ste doorgeeft aan een ander oorspronkelijk talent, maar weet hij al wie? Hij schudt het hoofd. "Ik vind de meeste nieuwe cabaretiers teveel op iemand anders lijken. Ik kijk wel rond. Maar ik weet het nog niet. Ik vind ook dat zoveel jonge cabaretiers willen kwetsen. Daar heb ik niks mee."
Wel met hoop. En mededogen. Er zit een liedje in zijn voorstelling, dat krijgt hij maar moeilijk uit de strot, zo prachtig vindt hij het. "Het is een liedje waarom je het niet moet doen, waarom je geen zelfmoord moet plegen. Voor Marie-Louise heet het.
" Zingt:


"Als het gebeurt dat je niet kunt slapen
Omdat de regen slaat tegen het glas
Of van de wind die het dak doet kraken
Of omdat je stappen hoort in het gras
Kom dan bij mij."

Hij grijnst betrapt, wrijft zich door het beetje haar dat hem resteert. "Dat zou een goede titel geweest zijn voor mijn voorstelling. Kom maar bij mij."

Herman van Veen. Ogen met uitzicht op zee. Een vervuilde zee, waar op walvissen word gejaagd en waar mannen in een duikboot aan hun lot worden overgelaten. Maar wel: de zee.