Agnes Grond schreef het volgend interview in het januari 2006 nr van NESTOR




Herman van Veen


Hij is een clown die viool speelt en een sprookjesverteller die zingt over de zon en de maan, over ome Frans en tante Truus en de meisjes van de lagere school. Maar Herman van Veen (60) is ook een onvermoeibare strijder voor de rechten van het kind en een rasbewonderaar van de goddelijke koestering.


'Hut ab'heet nu je programma. Is dit hetzelfde als'Hoed af' waarmee je afgelopen zomer in Zuid-Afrika optrad?

"Deels, maar je kunt niet zomaar alles overal spelen. Als de achtergronden anders zijn, betekenen woorden vaak wat anders. Als ik in Duitsland over zwart zing, heb ik het over de CDU, in Zuid-Afrika over 80 procent van de bevolking. Dat moet je je realiseren. Voorstellingen verschillen bijna per stad. Mijn verhaal over god heeft in het katholieke Keulen een andere betekenis dan in het winderige Hamburg. Ik moet dus altijd het toneel opgaan alsof het de eerste keer is. Ja, dat kan. Ik speel met meer vraagtekens dan uitroeptekens en je kunt een lied zingen alsof het nieuw is. Als onbetreden sneeuw. Maar humor is universeel. Humor gaat altijd over taboes die angst oproepen of over ongelukjes die grappig zijn. Een tuimelend kind roept wereldwijd een glimlach op, net als een clown die naar zijn handen kijkt alsof hij ze voor het eerst ziet: Hé, heb ik die hand allang? Hé, tien vingers. Goh, een stoel. Waarom zegt die stoel niets terug?"

Verwonder jij je over alles? Ben je zo of speel je dat?

"Zo ben ik opgevoed. Ik heb beelden bij elke herinnering. Mijn vader die me liet zien hoe mooi de spiegeling van de bomen in het gladde zwarte water van het vijvenje was. En ik vond het ongelooflijk dat hij als een tovenaar dat stille water brak door er een dobber in te gooien. Ik kan niet enkelvoudig kijken, ik blijf me verbazen wat er te voorschijn komt. Waar gaat die mier naar toe, wat vindt de bij ervan? Als ik vanavond het toneel opstap en ga zingen over Amsterdam-Zuid, dan is elke zin een beeld. Dan zie ik een chamois wijk in de namiddag, de zon is achter de huizen, de straat krijgt de kleur van de stenen. En ais ik dat beeld zie, kan het niet fout gaan."

Wat is je belangrijkste drijfveer om te blijven optreden?

"Ik heb schitterende herinneringen en er zijn in mijn leven dingen die er toe doen. Daarover wil ik zingen. Mensen deelgenoot maken van mijn verwondering. Dat blijf ik doen. Gisteren zei ik: En toen ben ik dood gegaan. Toch leef ik. Ik ben door zo'n nauwe gang gegaan dat ik echt weet wat dat betekent. Ik weet van een samenhang, noem het god. Maar ik kan die god niet inmetselen in een kerk en niet beschrijven. Ik weet wel dat als ik in staat ben om de vraag te stellen, er antwoord is. Als ik maar goed luister. Ik ben niet meer zo bang als toen ik dat niet wist en de dingen wilde vasthouden. Er is in mijn leven veel anders gegaan dan ik dacht. Ik heb de verwachtingen van veel mensen geweldig teleurgesteld door te worden die ik nu ben. Mijn vioolleraar zei: maar Herman, daarvoor heb ik je toch niet opgeleid? Ja, maar dit ben ik, en ik heb dat al die tijd niet durven zeggen omdat ik u niet wilde teleurstellen. Het waren niet mijn verwachtingen, maar die van de maatschappij. En er kwam een moment dat ik zei: hier doe ik niet aan mee. Nu doe ik wat ik zelf belangrijk vind."

Kinderen doen er toe voor jou. Je hebt veel kinderliedjes geschreven en je zetje al heel lang in voor de rechten van het kind. Waarom?

"Dat is nu eenmaal mijn ding. Ik ben ervan overtuigd dat je alle problemen in deze wereld kunt oplossen als je goed voor de kinderen zorgt. Als wij alle plichten zouden vervullen die voortvloeien uit de rechten van het kind, dan is er geen oorlog en geen honger meer. Het is zo ongelooflijk simpel. Een kind heeft recht op een dak boven zijn hoofd, op onderwijs, gezondheidszorg en scholing, en ga maar door. Als je die rechten behoedt, los je alle wereldproblemen op. Ik werd al in mijn jeugd vrijwilliger bij Unicef. Dat had met mijn ouders te maken. Mijn moeder was een volkse vrouw, met een hart zo groot als haar schouders, die graag de probleempjes van anderen oploste. Altijd had ze nog wel een pleister over, garen, knopen of maandverband. En mijn vader vond dat ik iets moest doen, collecteren of zo. Door een krantenartikel hoorde ik van Unicef, in de oorlog opgericht voor hulp aan kinderen. Ik ben ooit een jaar ziek geweest, een klote jaar, en wist wat het betekende om afhankelijk te zijn van medische hulp. Dus gaf ik me op en ben gebleven. Ook heb ik een paar stichtingen opgericht. Ik vind dat we voor kinderen moeten opkomen omdat ze dat niet zelf kunnen. Al veertig jaar roep ik dat. We hebben notabene de rechten voor het kind afgesproken, onze handtekening eronder gezet. Maar die afspraken worden met voeten getreden. Het is collectieve domheid, schaamteloosheid, we laten het op een verschrikkelijke manier afweten."

Waarmee houden jouw stichtingen zich bezig?

"We reageren op aanvragen en helpen alleen als de hulp niet afhankelijk maakt. Het gaat altijd om projecten die een van de kinderrechten verbeteren. In Zuid-Afrika hebben we bijvoorbeeld een geboortekliniek gebouwd voor vrouwen met aids. Hun baby's lopen het risico bij de geboorte besmet te raken, de geboden medische zorg verkleint die kans. Bijzonder is dat zo'n programma zich vervolgens verspreidt. In Duitsland komt het Alfred-Jodocus-Kwakhuis waai" zieke kinderen kunnen zwemmen met dolfijnen en zeehonden. En in Nederland is er de Colombinekliniek voor kinderen met leukemie. Die werden vroeger in een isoleertenr behandeld. De ouders wisten dat ze hun kind misschien gingen kwijtraken maar konden het tijdens het ziekteproces niet aanraken, niet zijn adem delen. Dat was ongelooflijk heftig. Nu zijn er bacterievrije ruimtes zodat de ouders bij hun kind kunnen zijn. Als het zo slecht met je gaat, moet je toch geknuffeld kunnen worden. Een ander project is een ensemble waarin jonge mensen uit het Midden-Oosten - Irak, Jordanië, Israël - samen muziek maken. Zij en hun families leren elkaar kennen en zolang ze viool spelen hebben ze geen tijd om een geweer te pakken. Dan is er de stichting Roos die zich bezighoudt met het recht op verdriet en troost. Wereldwijd bouwen we plekken die we het graf van het onbekende kind noemen. Als tegenwicht. Er is zoveel kinderleed en er zijn zo weinig plaatsen waar dat herinnerd kan worden. Bij militaire conflicten is er aandacht voor gevallen volwassenen, zelden voor de kinderen. Bovendien hebben een miljard kinderen op deze wereld nul komma nul toekomst. Er is een derde wereldoorlog gaande. Maar die ziet er anders uit en de slachtoffers hebben geen namen. Dat is verbijsterend en daar zitten we allemaal bij. Mijn liedjes zijn niet alleen woorden en muziekjes, ik probeer er ook handen en voeten aan te geven."

Je hebt ook het manifest 'We are nature' ondertekend. Voel jij je deel van de natuur?

"Ik bén er deel van, net zo belangrijk en onbelangrijk als de rest. Bomen en dieren zijn voor mij meer dan een ding. Ik was in Zuid-Afrika op een plek waar walvissen elkaar ontmoeten om te paren. Walvis, weet jij mij ook?, dacht ik toen. Natuurlijk weet hij mij ook, al is dat misschien niet in grijze cellen. En in de natuur is niets zomaar. Een libel is ongelooflijk indrukwekkend, daarbij vergeleken is een helikopter een belachelijke imitatie. Als je je dat realiseert, word je steeds kleiner, weet je steeds minder."

Ben jij hoopvol over de wereld?

"Nee, ik ben realistisch. Ik geloof dat alles mogelijk is en dat dat afhangt van onze collectieve keuzes. Maar een individu kan enorme invloed hebben. Er gebeuren fantastische dingen, je hoeft er je zaklantaarn maar op te richten om dat te zien. Toch lijkt het soms ook of de mens al besloten heeft dat deze wereld niet houdbaar blijft. Vandaar de apathie. Wat je daartegen kunt doen? Zingen, schrijven, schilderen, je angst articuleren, je moet proberen het allemaal te zeggen. Wat gezegd is gaat nooit meer verloren, het is altijd ergens, al is het miljarden lichtjaren hiervandaan. Die gedachte maakt mij heel licht, heel hoopvol."