Nieuwsblad van het Noorden
JACQUES J. d'ANCONA.

VAN VEEN: ZELDZAME PERFECTIE

29 februari 1972

Gebeurtenis: Herman van Veen.
Plaats; Stadsschouwburg in Groningen.
Op het toneel: vooral Herman van Veen.
Verder: de musici Laurens van Rooyen, Erik van der Wurff, Albert Monteyn, Tonnie Koning en Hans Koppes.
Licht: Gerard Jongerius, met Willem Flantua.
Geluid: Hans Koppes.
Organisatie: Maks van Tuyi.
Produktie: Harlekijn Holland.
Teksten en muzieken: Herman van Veen, Laurens van Rooyen, Rob Chrispijn, R. McTell, C. Pilgram, W. Wilmink en anderen.
Publiek: 760 (uitverkocht, ook voor vanavond en woensdagavond).


Een Gebeurtenis. Het vaste beginwoordje van deze rubriekregels zegt eigenlijk precies wat Herman van Veen teweeg brengt. En dan heb ik het vooral over wat hij vóór de pauze doet. De jonge hond uit mijn recensie van het vorig jaar is uitgegroeid tot een raszuiver exemplaar van een theater-persoonlijkheid. Weg is de schijn-improvisatie, weg is de standjes-act met de onechtheid. Het meest functioneel is ditmaal juist het gebrek aan samenhang. Al die kleine, op zichzelf staande grappen, de nummers die zomaar langs komen, zijn verschrikkelijk knap tot een geheel gevoegd.


Technisch zit dat eerste uur ontzagwekkend goed in elkaar. Herman van Veen is, zo lijkt het, de aangever geworden van gedachten. Hij staat niet meer zo hevig te moeten, heeft zich ondergeschikt gemaakt aan een totaal-programma van muzieken, van geluiden en lichtwerkingen, zoals het Nederlandse entertainment nog niet heeft opgeleverd.

Dat zijn forse waarderingsstoten. Inderdaad. En ik heb heus wel gezien dat de vereiste dosis walgelijkheid best aanwezig is en dat er na de pauze een hele stoet van gekende manieren doorbreekt, omdat het uitzinnig enthousiaste publiek het nu eenmaal wil. Ook dan doet Herman van Veen in zijn humor, zijn parodieën, zijn liedjes, zijn plastiek, zijn zingen en fluiten, zijn spelen met en op de viool, de piano, de cello en de gitaar, geweldig gekke, fraaie en wilde zaken af. Zoals hij kans ziet te keutelen en te rommelen, zichzelf neer te zetten in de verkillende kwalificaties die zijn vijanden voor hem gereserveerd hebben, is er een artiest aan de gang die naar internationaal formaat reikt. Dan doel ik niet in eerste instantie op zijn show-werk, zijn greep op de zaal.

Zijn pure klasse heeft Herman van Veen vast weten te leggen in de zetting van letterlijk elk detail en gebaar en zijn onvermoede zelfbeperking. Zijn over-uitbundige springerij is teruggeschroefd naar een afgewogen dosering van zijn materiaal ten opzichte van zijn vakmanschap. Het samenspel met alle mensen die in de aanhef genoemd zijn, garandeert een show van een zeldzame perfectie, originaliteit en verrassing.

Het eerste half uurtje na de pauze kwam bij mij dan ook als een afknapper over. Toen zag ik ineens zoveel terug van die Herman van Veen van 't vorig jaar. Dat was weer de Harlekijn die erg sterk was, maar toch thuis hoorde in een andere stijlgroep dan de zoekende melancholicus van dit moment.

Met toegiften ging een half uur heen, voordat Herman van Veen zich ten slotte bekaf terugtrok. En nog klonken toen de spreekkoren door van „Heya Van Veen, heya Van Veen." De goede schouwburg stond compleet op zijn kop. Terecht. In zijn eenzaamheid is Herman van Veen uniek in het amusement.



JACQUES J. d'ANCONA.