NRC Handelsblad
Marc Chavannes

Zingend langs de afgrond der gevoeligheid

27 oktober 1972

In de serie Nederlands Cabaret schrijft Marc Chavannes deze week over Toon Hermans en Herman van Veen. Beiden zijn zangers, maar er is ook veel dat hen scheidt.

De stampvolle circuszaal gonst van opwinding. Er zit een breed publiek, zo is de zaal nu eenmaal gebouwd. Zij zijn netjes gekleed, maar het zijn geen opvallend nette mensen. Jong en Oud, jong belegen en oud, maar jong van hart. De meneer naast me is al door het dolle heen, nog voor het licht uit wil gaan. Als Toon eenmaal bezig is, stoot hij steeds zijn vrouw, soms zijn buurman aan om te herhalen wat er gezegd is. Niemand lijkt er mee te zitten dat -Toon Hermans een tijdje uit de roulatie is geweest, je gaat per slot van rekening niet dagelijks voor vijftien gulden uit lachen. Maar nu is het dan toch zover. De mensen zijn vast besloten er met volle teugen van te genieten.



Toon is alweer een kwartier zingend in ons midden teruggekeerd, als hij haast verlegen bekent voor de pauze fijne liedjes te willen zingen. „Dan doen we na de pauze nog wel wat lolbroekerij." En lachend, zoals alleen hij kan lachen - met een radijs in de rechterwangzak :
„Het gaat nu meer om de Mens Hermans." De behoedzame wedergeboorte van onze nationale gevoelsmens is een even ontroerende als fascinerende gebeurtenis. Hij is nog steeds een geroutineerd showman. Hij vult nog even moeiteloos een avondlang een toneel zo breed als een vierbaans autoweg. Maar hij lijkt na zijn eerste ontmoeting met Abraham meer ontspannen en eerlijker te zijn. Bevrijd van het knellènd corset van het voortdurend-geestig-moeten-zijn komen zijn eigen gevoel en plezier zuiverder over dan vroeger. Als hij deze .overtuigende kwetsbaarheid ook na zijn officiële première op 16 november vast weet te houden, zou dat een belangrijke winst betekenen.

Hoe verschillend Herman van Veen en Toon Hermans ook zijn, en hoeveel korter de één ook op het toneel staat dan de ander, hun stijl heeft zich in een vergelijkbare richting ontwikkeld. Beiden zijn steeds meer nadruk gaan leggen op het zingen en de muziek. En beiden doen steeds minder moeite om de lolbroek uit te hangen, zoals Toon Hermans. het confectiekarakter van het humorvak zo passend aanduidt. Daardoor is er meer ruimte gekomen om te bezingen wat zij zelf vinden en voelen. Het werkelijk aangrijpende én het doorzichtige van hun optreden is dan ook afhankelijk van het al of niet succesvol balanceren langs de afgrond van de gevoeligheid.


Herman van Veen


Toon Hermans liet zichzelf in het verleden nooit zo sterk door zijn ballonnetje-zonnetje- scherm heenschijnen. Zijn persoonlijke stemmingen van de dag wilde hij niet laten meespelen ten koste van het heerlijk avondje van zijn publiek. Dat ideaal is hem kennelijk te machtig geworden. Gelukkig, zou je haast zeggen, want wat hij nu doet, is een stuk completer geworden. Voor Herman van Veen is zowel de weg naar eerlijkheid als die naar verhoogde muzikaliteit veel korter geweest. Hij is rechtstreeks vanuit het conservatorium het podium opgestormd, met een groep rasmuzikanten van het zelfde kaliber in zijn kielzog. Het is daarom geen wonder dat Herman van Veen op het ogenblik de enige cabaretier is, wiens optreden een volkomen eenheid vormt met de begeleiding.
De woorden cabaretier en begeleiding zijn dan ook achterhaalde begrippen in de Herman van Veen-show. Zelf heeft hij zich ontwikkeld tot de meest trefzekere troubadour van de jaren zeventig. En Laurens van Rooyen, Erik van der Wurff, Harry Sacksioni, Tonnie Koning en Hans Koppes vormen een combo dat veelzijdig genoeg is om, bij eventuele ontstentenis van het handelsmerk, de avond op eigen kracht te kunnen redden.

Herman van Veens doorbraak naar het helemaal zichzelf zijn in zijn optreden is in feite .niet verwonderlijk voor iemand uit de eerlijk-zijn-is-goed-zijn generatie. Zijn eerste programma was nog een staalkaart van zijn veelzijdig artistiek vermogen. Toen die eruptie voorbij was, is hij meer en meer directe gevoelsaansluiting met zijn publiek gaan zoeken. Het succes van zijn Carré-show, en wat daaruit gegroeid is, mag zeker voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan zijn kwaliteiten als stemmingsgrootmeester.
Een sombere Van Veen zal anders piassen dan een vrolijke: zijn "voor-stelling" stelt alleen voor wat er echt is. Het enige verschil tussen Herman van Veen en zijn publiek is dat wat hij aan gevoelens te bieden heeft, meestal gearticuleerder en dus interessanter is dan die van zijn publiek.

Maar ook Herman van Veen is een gewoon mens, van onder de dertig. ("Weer zo eentje die de oorlog niet heeft meegemaakt.") En dus is er wel een grootste gemene deler voor zijn stemmingen te vinden, die hij zelf als een soort melancholieke blijheid heeft omschreven (Algemeen Dagblad, 26 september.) Sommige van zijn sterkste liederen zijn er de neerslag van:
Ochtend in de stad, Dromen („...Een splinter verlangen, een deel van jezelf...") en Helden ("Getuigen zijn zelden helden. Echte helden getuigen zelden..."). De muziek van deze en andere parels van het Nederlandse lied is zo verschrikkelijk goed dat je die in woorden voortdurend onrecht aandoet.

Het is overigens niet alleen sentimentaliteit die Herman van Veens stemmingsbeeld beheerst. Er is ook het jeugdsentiment, dat zijn overwegend jonge publiek een gevoel van gemeenschappelijke ervaring geeft. Bram en Freek van Neerlands Hoop zijn weliswaar de leiders op de heimweemarkt van kinderkampen en fietstochten naar Frankrijk, maar Herman van Veen voegt er zijn romantische varianten aan toe, bijvoorbeeld met een lied als Wat ik mis („...Wat ik mis is het touw met gym,... wat ik. mis is zonder het te weten kind-zijn...")

Wat gelukkig niet helemaal verloren is gegaan, zijn Herman van Veens onverwachte uitspattingen, zijn korte invallen, zijn dwarse uitvallen, kortom zijn vermogen om door het dolle heen, en terug, iedere voorspelbaarheid te tarten. Het is geen doel meer, maar zeker nog een doeltreffend middel om je uit je routine te halen, en van wat standaard wijsheden af te helpen.

Dat laatste meesterschap van Herman van Veen, dat van de dubbele bodems, is niets voor Toon Hermans, ook niet voor de nieuwe Hermans. Het is zijn aard niet, en zijn publiek komt er niet voor. Hermans laat onze fundamenten onaangetast. Wat hij beoefent, is eigenlijk het moeilijkste genre in de kleinkunst dat er bestaat. Want zoals voor nieuwsmedia geldt:
goed nieuws is geen nieuws, geldt voor cabaret en revue dat pure vrolijkheid en optimisme geen avond lang kunnen boeien. Toon Hermans is de enige cabaretier die niets kritisch zegt of zingt. Toch hoeft de herkenbaarheid en het waarheidsgehalte van wat Toon Hermans (mét trompet, sax, piccolo, klarinet, fluit, piano en drums) zijn publiek voortovert, niet veel kleiner te zijn dan bij de kritische concurrentie. En zo zou het kunnen komen dat de zangers Hermans en Van Veen, ieder op hun manier in hun nieuwe programma's (vanaf half november, respectievelijk begin volgend jaar) geen woord minder te zeggen hebben dan de pratende volgelingen van Wim Kan.