Eindhovens Dagblad
Gerard Kessels

"Herman Fanfeen"

26 februari 1986
(Van onze correspondent in Bonn)

's Morgens vroeg aan de kleuterschool. Ongeduldig staat een van de moeders die haar kroost net heeft afgeleverd nog even op de stoep te wachten. Ze wil niet naar huis voor ze haar ei kwijt is. „Ik wilde nog even blijven tot U er was. Mijn man en ik hebben gisteravond een landgenoot van U bewonderd. Herman Fanfeen. Het was fantastisch, einzigartig. Wij hebben zelden zo genoten".


Pas op, het wordt nog erger. Dr N. is ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid en een goede vriend van ons. Hij heeft drie passies: treinen, langlaufen en Herman Fanfeen, zoals zijn naam in correct Duits wordt uitgesproken. N. is veel op reis en tijdens die urenlange treinreizen tussen Bonn en Berlijn, Hamburg en Munchen, zit hij met zijn walkman op naar Herman Fanfeen te luisteren. Als N. over de stem van Fanfeen praat, is de typisch Duitse gereserveerdheid voor korte tijd naar de wachtkamer verbannen.

Herman van Veen, dat had U al begrepen, was in Bonn. We zijn er heen geweest, met N. en zijn vrouw en nog enkele vrienden. Terwijl ik nog ernstige twijfels had of een dergelijk beslag van Fanfeen op mijn vrije tijd wel verantwoord was, maakte N. aan alle discussie een einde door alvast gewoon kaartjes te kopen. Dat ik als Nederlander Fanfeen nog nooit had gezien moet hem zijn voorgekomen als een soort godslastering die hem het recht gaf geheel naar eigen bevinden te handelen.

Er was heel veel jong volk in de Beethovenhalle. Studenten in slobbertruien voor wie 35 mark entree een rib uit het toch al magere lijf moet zijn. De drie avonden waren geheel uitverkocht, uiteraard. Fanfeen had zijn mond nog niet open gedaan voor een nieuw lied of het publiek, dat al zijn teksten van voor naar achter en van achter naar voor kende, overlaadde hem met applaus. Fanfeen moest voor drie, vier toegiften terugkomen en N. en onze andere Duitse vrienden klapten zich de handen blauw. Daarna bij ons thuis nog wat nagepraat, het was tenslotte een Nederlandse avond.

Wat is het geheim van het ongelooflijk succes van Fanfeen in Duitsland? Een weekblad als Die Zeit, toch een van de meest serieuze periodieken die er in dit land worden uitgegeven, vergelijkt Fanfeen's sprookje van „Die Ente Quack" doodserieus met Prokoffief's onsterfelijke „Peter en de Wolf".

Wat zien en horen die Duitsers wat wij niet zien en horen? Allereerst zijn ze zeer onder de indruk dat zo'n eenling een hele avond weet te vullen. De One- Man-Show die in Nederland traditie heeft, bestaat hier niet. Een Duitse artiest die niet een hoop voetvolk om zich heen heeft wordt doodnerveus. Maar goed, dat verklaart nog niet Fanfeens succes. Freek de Jonge ging hier immers af als een gieter en ook anderen zijn op hun bek gegaan. Ik denk dat het gewoon komt omdat Fanfeen een onverbeterlijke romanticus is en dat garandeert een directe lijn naar de woelingen van de Duitse ziel. Als Fanfeen op een houtblok zit te mijmeren over de hersens van een brom vlieg, die veel briljanter in elkaar zitten dan de beste computer, dan denk ik: oggot, ik wou dat hij maar weer ging zingen. Maar voor de Duitsers zijn deze „Spielereien" diepzinnigheden van de eerste orde. Freek de Jonge is hier voor binnenlands gebruik te bot, te hard, te brutaal. Fanfeen is net zacht genoeg.

De volgende dag de plaatselijke krant, de „General Anzeiger", snel even opgeslagen. De kop: „De clown die alles kan", zegt al genoeg. Drie kolommen gejuich. Recensente Marie-Luise Maintz verzucht in de laatste zin: „Alles is zo formidabel, dat er geen vraag meer overblijft".

Wat moet ik als Nederlander in Bonn hier nou nog zitten te zeuren? Ik geef me over. Hartstikke goed die Fanfeen!



Gerard Kessels