Graafschapbode
G. SCHLIMME VAN BRUNSWIJK

Herman van Veen een raadsel

25 mei 1973

Iedere cabaretier heeft zijn eigen publiek. Waarschijnlijk hoor ik niet bij dat van Herman van Veen. Want het is mij gisteravond in de Arnhemse schouwburg voor de tweede maal tot bewustzijn gekomen dat ik niet bestand ben tegen dit soort van aanstellerij, van gillen, schreeuwen, springen, gek doen en een hels spektakel ontketenen met een peperduur instrumentarium van elektronische martelwerktuigen, terwijl dit met een nietszeggend programmaboek van ƒ 1,80 op een zo pretentieuze wijze als hoogst-individuele artistieke expressie wordt opgediend.


Het irriteert mij vooral zo, omdat ik onvoorwaardelijk geloof dat Van Veen een aantrekkelijk cabaretprogramma zou kunnen brengen, als hij het kon laten om als harlekijn te poseren en op de gemakkelijk uit te lokken reacties van zijn jonge toeschouwers — en dat was 95 procent van het publiek — te speculeren met geestloze grapjasserij die het zclfs op een bruiloft nauwelijks zou doen. Hij heeft een geschoolde zangstem, weet handig met allerlei instrumenten om te gaan, kan uitstekend een liedje brengen, en met zijn kinderlijke manier van praten geeft hij telkens de aanzet tot iets wat je voor hem inneemt en wat een alleraardigst sprookje voor grote mensen zou kunnen worden als het niet verzandde in klinkklare onzin Waarin met de beste wil geen echte humor valt te ontdekken.

Als hij op zijn typisch vervreemdende manier zingt en praat over tederheid een eenzaamheid, en over God, of over de moeder die bij de psychiater raad komt vragen voor haar drugs gebruikende zoon dan kom je steeds weer even in de ban van een talent waarvan valt te betreuren dat het niet gelouterd wordt door zelfkritiek die het opstuwt tot een niveau van ononderbroken creativiteit. De potentie daartoe bezit Van Veen zeer zeker. Hij zou dat toneel vol technische spullen, hallen, kinderwagens, schemerlampen en wat al niet kunnen missen, en alleen zichzelf zijn. Zijn instrumentale medewerkers, de fijnzinnige pianist Laurens van Rooyen voorop, vormen een voortreffelijke muzikale achtergrond.

Gelukkig stopt Herman aan het eind van dit jaar met het geven van shows.. Hij gaat een door hemzelf geschreven avondvullend toneelstuk regisseren: ,.De Spinse" geheten, dat door drie personen wordt gespeeld. Hopelijk komen daarin tot nog toe onbenutte kanten van zijn wezen aan het licht, en vindt hij daarin, of daarna, zijn vorm die hem doet kennen als de kunstenaar die hij ongetwijfeld is, maar die in zijn tot dusver gepresenteerde showprogramma's is blijven steken in een piasserij die hem voor een belangrijk deel van het theaterpubliek ongenietbaar maakt.



G. SCHLIMME VAN BRUNSWIJK