het Stadsblad (Utr)

Herman van Veen speelt thuis

25 januari 1970

"Hallo,kom erin, neem een stoel, ik hen haast klaar niet aankleden," zegt Herman (Harlekijn) van Veen als ik de deur van zijn kleedkamer in Stadsschouwburg in Nijmegen open doe. Herman met al een flinke laag schmink op het gezicht, probeert zich al springend door de kleedkamer in een zeer nauwe witte broek te wurmen. Dan gaat hij hijgend zitten en trekt zonder moeite een paar zwarte hoge schoenen aan. „Zo dat zit eindelijk", zegt hij voldaan. Boven in de zeer fraaie zaal van de Schouwburg wachten ruim 900 mensen wat ongeduldig tot dat het doek zal opengaan. Het valt me op dat degenen die naar Van Veen komen kijken de tienertijd amper achter de rug hebben. „.Ja, er komen erg veel .jongeren naar mijn show", zegt Herman, „maar ik vind het fijn dat ik ook nog een] heleboel mensen in de zaal zie, die al aan hun tweede jeugd begonnen zijn."


Iemand steekt zijn hoofd om de deur, en zegt: „Tijd Herman, het gaat beginnen", hij staat op: „Ik kom eraan, nog even" drukt zijn krullerige haar in de juiste vorm, trekt een blauw jasje aan en knikt:
„ik zie je straks wel in de pauze, hč". Luid zingend hoor ik hem door de gangen van de schouwburg lopen. een geboren artiest die binnen een paar minuten weer een hele zaal zal welen te boeien. Op 't podium geeft een band, bestaande uit vijf man, beschenen door rode en blauwe spots, een goed stuk muziek weg, dat in eens over gaat in het immer: „No, where man" (The Beatles), waarop achter uit de zaal fluitend naar voren komt lopen: de clown, zanger, imitator, kortweg artiest Herman van Veen.
Het is acht uur. de wervelende publiek, steelt een tas van een meisje in een microfoon, trekt gezichten, kruipt bij zijn pianist, Laurens van Rooyen, in de vleugel, praat met het publiek, de show is begonnen, hij murmelt wat , maakt wilde sprongen waar een balletdanser jaloers op mag zijn. of zingt nummers waar de zaal doodstil van wordt, om dan na het laatste akkoord in een ovatie los te barsten.

In de pauze loop ik hem tegemoet. „Hemel wat ben ik moe zeg, maar het is toch iedere keer weer heerlijk, kom we gaan even naar boven iets drinken, ik ben uitgedroogd."
Bovengekomen komt het gesprek op Utrecht. Herman: „Utrecht is een fantastische stad, alleen gebeurt er zo weinig. Neem nou bijvoorbeeld het uitgaansleven, dat is toch nog wat povertjcs. Je kunt er nauwelijks behoorlijk uitgaan. Maar dat zal in de toekomst wel gaan veranderen, denk ik. Ze zouden een heel uitgaanscentrum kunnen, gaan maken langs de Oude Gracht in al die keldertjcs, daar kun je zoveel leuke dingen in doen. Volgens mij wordt Utrecht dan de beste stad van Nederland het heeft er alles voor mee. Liggen er nog T.V.-shows in het verschiet: „Nee, wat Holland betreft niet maar ik ga binnenkort naar Duitsland, om er daar een paar te maken. De mogelijkheden zijn er veel groter dan hier. ...Ie hebt bijna nooit in Utrecht opgetreden, hoe komt dat? Hij begint te lachen en zegt: „Ach, hel zat niet zo goed met de directie van de Schouwburg, die vond mij niet goed genoeg voor de grote zaal, ik kon KW krijgen, maar daar nam ik geen genoegen mee. Ik ben gewend voor grote zalen te zingen, en die komen dan vol ook. Ik heb toen gezegd: Dan wacht ik wel! Ergens is het toch belachelijk dat ik niet in Utrecht kon optreden en dat de mensen met bussen vanuit utrecht naar me kwamen kijken. Moet je weten ik heb een keer in Utrecht opgetreden en minstens 60 keer in Den Haag.
.Ie begrijpt dal ik het dus bijzonder leuk vind om op 29, 30 en 31 januari a.s. in het Jaarbeurs Con- grescentrum, voor eigen publiek te spelen." Twee keer rinkelt er kort een belletje, „Ik moet gaan tot ziens he" en Herman van Veen fladdert in een grote oranje badmantcl de koffiekamer uit, naar zijn hooggeacht publiek ...