Margriet

Het fotoboek van Babette van Veen

24 nov 1995

De eerste dag op de peuterschool heb ik zo hard gehuild, dat ik er niet meer naartoe hoefde. Bang was ik niet, maar ik vond die peuterschool vreselijk. Ik weet nog dat ze daar een witte taart met gekleurde spikkeltjes hadden. Daar hebben mijn ouders nog lekker van zitten eten. Nou, ik hoefde niet. Ik liet me niet omkopen. Ik wilde alleen maar weg. De kleuterschool vond ik ook niet leuk. Ik vond het heel vervelend dat je in de pauzes buiten móest spelen. Koud, in weer en wind. En dat allemaal omdat de leraar vond dat het goed voor je was.


Op de havo vond ik het wel leuk. Al heb ik er niks geleerd. Ik was veel meer geïnteresseerd in het toneelclubje dan in natuur- en scheikunde. Uiteindelijk ben ik er van afgegaan.

Dat vrije gedoe schoot niet op. Ik leerde niets. Ik heb het nodig dat ze me achter m'n vodden zitten. Nu nog steeds. Ik kan best doorzetten, maar dan moet ik wel een duidelijk doel voor ogen hebben. En het liefst op korte termijn. Is dat er niet, dan heb ik zoiets van: ach, dat komt nog wel een keertje.
Maar ik vond wel dat ik een diploma moest hebben. Daarom ben ik in Breukelen naar de mavo gegaan en die heb ik afgemaakt. Ik heb een heerlijke jeugd gehad. Ik ben opgegroeid met een stief- broer, die twee jaar ouder is dan ik, een stiefzusje van drie weken jonger en een volle broer die twee jaar jonger is. Mijn moeder, die me heeft opgevoed, is hertrouwd met een man die al twee kinderen had. Het was altijd heel druk en gezellig. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik drie jaar was. Van ruzie kan ik me niets herinneren. Ze hebben altijd goed met elkaar kunnen opschieten en zijn als goeie vrienden uit elkaar gegaan. Mijn stief- vader heeft me voor het grootste deel opgevoed. En mijn moeder natuurlijk. Mijn vader zag ik minder vaak - meestal in de weekends en op woensdagmiddagen - maar met hem heb ik weer een sterkere emotionele band dan met mijn stiefvader.

Het is me zo vaak gevraagd: 'Hé, kleine meid, op je kinderfiets, slaat dat liedje op jou?' Ja, dat slaat op mij. Tenminste, dat denk ik. Met mijn vader heb ik het er nooit over gehad. Het besef dat het over mij ging, kwam doordat iedereen ernaar vroeg.

Ik geloof niet dat hij meer over mij in zijn program- ma's verwerkt heeft. Ik heb het althans nooit zo gevoeld als ik in de zaal zat. Vanaf m'n twaalfde ging ik in de vakanties en in het weekend vaak mee naar zijn optredens. Hartstikke leuk.
Ik heb nooit het idee gehad: acteren of het toneel op, dat wil ik ook. Maar ik wist niet goed wat het anders had moeten worden. Dus ben ik op m'n achttiende naar de toneelschool in Antwerpen gegaan met het idee: ik probeer het en verder zie ik wel. Antwerpen was een bewuste keus. Ik woonde in de buurt van Amsterdam en ik wilde een nieuwe omgeving, nieuwe mensen leren kennen. De school in Antwerpen had ook eenheel goeie naam. Maar hij is me erg tegengevallen. Je werd er als een soort klei gezien. Wat zij niet positief aan je vonden, wilden ze eruit halen, om je daarna weer vanaf de grond op te bouwen. Veel leerlingen hadden een heel andere mentaliteit dan ik. Die hadden hun hele leven maar één ideaal gehad: acteur of actrice worden. En daar legden ze hun hele ziel en zaligheid in. Die gedrevenheid had ik niet.

Op die school heeft ook mijn achternaam vanaf het begin tegen me gewerkt. Dat was ook de enige keer in mijn leven dat ik er last van heb gehad. Ze verwachtten een heel arrogant typetje, dat dacht dat ze alles kon maken. Na twee jaar ben ik weggestuurd.
Op zich vond ik dat niet zo'n probleem. Ik was vooral geïrriteerd door mijn eigen laksheid: dat ik gewacht had tot het me overkwam in plaats van uit mezelf op te stappen. Ik paste niet in die omgeving, waarin discipline zo belangrijk was. Ik was net achttien, leefde voor het eerst op mezelf en moest van alles ontdekken. Van 's ochtends negen tot 's avonds zeven naar school, op zaterdag van negen tot één. Dan moest je nog boodschappen doen. Daar kwam ik dus niet aan toe. Ik kwakkelde vaak met mijn gezondheid door- dat ik slecht at. Ik snapte absoluut niet hoe die anderen dat wel goed konden regelen.

Gelukkig kreeg ik op de dag dat ik van school gestuurd werd de hoofdrol aangeboden in een Belgische film. Dat was heel leuk en ook heel goed voor mijn zelfvertrouwen, mijn gevoel voor eigen- waarde. Op de toneelschool was me verteld hoe zwaar en moeilijk het acteursleven was, en dat er nauwelijks droog brood te verdienen viel. Daarom was het heel goed dat ik bij het werken aan die film waardering voelde, en merkte dat het heel leuk was, en het acteursleven dus wel een heel leuk leven kon zijn.
Mijn vader vindt mijn werk enig, is heel trots. Maar hij vindt alles wat ik doe leuk. Zoals de meeste vaders, denk ik. Ik zit nu vijfjaar bij Goede tijden, slechte tijden en ik merk dat ik beter ben geworden. Ik heb wel momenten dat ik me realiseer dat er misschien beter en interessanter artistiek werk te doen is. Maar als die dingen op dit moment niet op mijn weg liggen en ik het verder prima naar m'n zin heb, waar zou ik me dan druk om maken? Ik weet dat er mensen in 'het wereldje' zijn die neerkijken op soap. Maar er kijken wel twee miljoen mensen naar. En ik ben niet de beste actrice van de wereld. Maar ik ben liever een actrice van wat minder kaliber, die constant aan het werk is, dan een wereldactrice, die thuis zit te wachten tot er iemand belt.

Wat ik in dit vak heel vervelend vind, is dat het wel lijkt alsof sommige bladen zitten te wachten tot het minder met je gaat. Glunderend springen ze dan boven op je, zodat heel Nederland kan meegenieten van je ellende. Ik heb het meegemaakt toen mijn relatie met Koen Wauters uitging. Dan bèn je - zwak uitgedrukt - al niet blij, en je wordt nog veel minder blij als er zo fanatiek over geschreven wordt. Ik heb er toen wel veel van geleerd. Dat het behoud van je eigenwaarde, het bewaren van je eigen identiteit, heel belangrijk is. En dat wilde ik nog weleens vergeten. Meestal stortte ik me met m'n hele ziel en zaligheid in een verhouding."